Nu steeds meer boeren en burgers openstaan voor landbouw met meer biodiversiteit en meer aandacht voor de natuur, ontstaan er in het hele land kleine en grotere initiatieven om dat mogelijk te maken. Helaas lopen die projecten regelmatig tegen dezelfde problemen aan. Omdat de oplossingen niet altijd gedeeld worden -of niet vindbaar zijn- moet iedereen telkens het wiel opnieuw uitvinden. Daar moet het project Boer&Buur met Natuur verandering in brengen. Projectleider Hub Jongen legt uit hoe.
Wouter van Wijk
Boer&Buur is een gezamenlijk initiatief van de twaalf landelijke Milieufederaties, samen met de organisaties Caring Farmers, Herenboeren, Land van Ons, Lenteland en Burgerboerderijen. Met twee miljoen euro van de Postcodeloterij willen de Milieufederaties met vierentwintig initiatieven voor samenwerking tussen boeren en burgers de korte keten en de natuur in Nederland versterken.
Je zocht de afgelopen weken vierentwintig coalities door het hele land die Boer&Buur kon ondersteunen. De deadline was 15 november. Is het gelukt?
“Jazeker! We hebben eenenzestig aanmeldingen binnen, dus we moeten keuzes maken. We willen er in elke provincie twee onder de arm nemen. We gaan ze ondersteunen om hun coalitie op te zetten of verder te brengen. Ze kunnen steunen op onze medewerkers in de provincie, die daar een netwerk hebben en heel goed begrijpen wat er nodig is om de coalities een stukje verder te brengen.”
Wat bedoel je met een coalitie, wie zijn dat?
“Dat is heel divers. Soms is het ingestoken vanuit een boer, of boeren. Bijvoorbeeld een melkveehouder die natuurinclusief wil gaan. Die zegt: joh, ik heb al buren die bij me komen, maar ik wil daar veel intensiever mee optrekken, want ik heb die buren gewoon nodig. Een andere keer is het vanuit de buren, die zeggen, we hebben een voedselcoalitie en we willen meer samenwerken met de boer. Maar je kunt ook denken aan een school, een ziekenhuis of een bedrijf dat lokaal producten wil inkopen. We hebben zelfs wijnboeren!”
Op welke manier kan een buur een boer helpen?
“Als je ziet wat er gebeurt bij de boeren die omgaan, die hebben daar eigenlijk heel vaak de buur bij nodig. Want als je omgaat naar natuurinclusief boeren, is het verrekte handig als je bijvoorbeeld ook je spullen lokaal kunt verkopen. Het kan ook voorkomen dat je financiering nodig hebt. Dan is het handig om te kijken of je crowdfunding kunt doen, of aan te haken bij andere initiatieven in je buurt. Of je hebt soms even handjes nodig. Dan is het ook wel fijn als buren als vrijwilliger kunnen meewerken of meedenken. Meehelpen oogsten ligt natuurlijk voor de hand, maar buren kunnen soms ook helpen bij hele andere, complexe vraagstukken over bijvoorbeeld de toekomst.”
En hoe helpt jullie project de boeren en de buren?
“In december gaan we met alle vierentwintig projecten om tafel zitten en het hebben over de lange termijn doelen: waar wil je naartoe? En dan terug redeneren naar: wat is dan de uitdaging die we samen gaan oppakken? Dan kijken we of we zelf de kennis voor die uitdaging in huis hebben, of niet. Of zit die bij een van de partners? We hebben Herenboeren, Land van Ons, Lenteland, Caring Farmers, Burgerboerderijen. Daar zijn al veel boeren bij aangesloten en het zijn vaak koplopers in de transitie. Ze hebben daarom veel kennis. Dan kijken we of we al een Herenboer of een Caring Farmer hebben die dit al opgelost heeft? En kunnen we die boer vragen om de oplossing met ons te delen, zodat we verder kunnen? Daar is ook budget voor. Dus we kunnen zeggen: joh, we weten dat je het druk hebt, maar we kunnen je iets betalen waardoor je bijvoorbeeld even iemand anders op je koeien kunt laten passen zodat jij een andere boer of een coalitie kunt helpen.”
Op welke manier helpen Boer&Buur zo de natuur?
“Als je iets aan biodiversiteit wilt doen, moet je niet alleen denken aan de afgebakende natuurgebiedjes, maar dan moet je ook heel goed kijken naar de manier waarop we met ons voedsel omgaan. Daar is veel misgegaan in het verleden. Als je bijvoorbeeld kijkt naar grasland, dan groeit daar verder niet zoveel behalve dat gras. We moeten dus naar een andere manier van boeren, natuurinclusief.”
De coalities gaan in januari van start, om 3,5 jaar door te lopen. Wat is het einddoel?
“Wat je nu ziet is dat er best wel mooie initiatieven zijn, en koploperboeren, voedselcoöperaties en dergelijke. Er zijn heel veel bevlogen mensen mee bezig, alleen wordt het wiel iedere keer opnieuw uitgevonden. Het is nog niet een echte beweging. Dat moet het wel worden.”
Een beweging?
“Het idee is dat er dan in 2027 een platform staat waarin boeren en buren elkaar gemakkelijk kunnen vinden. Het moet ook echt een community worden waarin boeren en buren informatie kunnen uitwisselen en waardoor uiteindelijk een kennisbank ontstaat waar nieuwe coalities uit kunnen putten. De vierentwintig coalities zijn niet het einddoel. Het zijn leerprocessen, waarbij we gaan zien: hé er zijn een aantal dingen die steeds terugkomen. Bijvoorbeeld: hoe vind ik klanten. Hoe ga ik daarmee om? Waar vind ik de kennis hierover, waar vind ik de kennis daarover? Dat mist nog. Laten we het een keer goed opschrijven.”
Waar kunnen we dat terugvinden dan?
“Je ontkomt bijna niet aan een digitaal platform. Met daarin een kennisbank, maar ook een functie van matchmaking, om boeren en buren elkaar te laten vinden. Je voert bijvoorbeeld je postcode in en je krijgt bestaande coalities uit jouw omgeving. Heel veel van ons werk gaat uiteindelijk over het beschikbaar maken van kennis en ervaring.”
Wie een bloemkool of een appel wil die niet zoveel kilometers heeft gemaakt en met maximaal een tussenpersoon -uit de korte keten dus- kan in Nederland op honderden plekken terecht. Maar avocado’s groeien vooralsnog niet in Nederland, en de meeste specerijen ook niet. Geen korte keten dus? The Good Spice werkt aan een oplossing.
Wouter van Wijk
Oké, dan moet je wel een tikkeltje buigzaam omgaan met de definitie van korte keten -maximaal vijftig kilometer, maximaal één tussenschakel- maar dat kan niet anders. “Normaal gesproken is de specerijhandel een enorme keten met zeven à acht schakels,” zegt Mariska van Zelst van The Good Spice. Het is een initiatief om specerijen uit de hele wereld te halen. Zonder al die tussenschakels. Zodat de boer er beter van wordt en zodat je verse, geurige specerijen op je bord krijgt. “De specerijen die je in de supermarkt koopt, gaan van pakhuis naar pakhuis. Het wordt maar doorverhandeld en doorverhandeld. Het is niet ongebruikelijk dat specerijen twee jaar onderweg zijn voordat ze in de supermarkt liggen. Wij hebben geen tussenhandelaren.”
Als argeloze consument kun je dan denken: ach ja, wat is het verschil? Maar de huidige handelsketen heeft grote nadelen. “Specerijen bederven niet. Dus die twee jaar kán wel, maar de smaak is dan enorm achteruitgegaan, de kleur is achteruitgegaan en de geur ook. De essentiële oliën trekken er ook langzaam uit.” Dat maakt een specerij uit de supermarkt tot iets heel anders dan een verse.
Maar dat is nog niet alles, zegt Van Zelst: “De specerijen worden met pesticiden verbouwd. Vaak worden ook oude en nieuwe oogsten vermengd, of wordt een goede oogst vermengd met een minder goede. Met alle gevolgen voor de kwaliteit.”
Door het ontbreken van die tussenhandel, vindt The Good Spice zichzelf dan ook prima passen in de korte keten, uiteraard op de kilometer-eis na: “De producten die wij leveren, groeien gewoonweg niet hier. Er zijn wel wat experimenten in kassen, maar dat is kleinschalig.” Ook let het bedrijf goed op het milieu: “Wat wij leveren is puur natuur.”
Een dingetje is nog wel de prijs. Omdat The Good Spice alles zelf doet, nog geen enorme schaal heeft en de boer wél goed beloont, is het even schrikken als je de prijs van een goede specerij ziet: een potje kost zo zeven of acht euro, terwijl een potje in de supermarkt voor twee of drie euro over de toonbank gaat. “Maar dan heb je dus ook die mindere kwaliteit” zegt Van Zelst. “In de specerijenhandel bestaan best wel wat misstanden. Ze vullen die potjes vaak ook nog af met zetmeel. Of met suiker. En zelfs plastic! Het zijn allemaal sluwe trucjes van de producenten om goedkopere producten te maken en er meer aan te verdienen.”
Ze heeft wel meer voorbeelden: “Eigenlijk kook je met plof-specerijen. Gember wordt vaak in een badje water gelegd. Het zuigt zich vol, zodat het zwaarder is. Toch betaal je ervoor. De mensen worden bedonderd.” Ze denkt wel dat de prijs omlaag kan: “Wij kopen lage volumes in. Honderden kilo’s. Dat wordt steeds meer, maar de grote partijen kopen per 100.000 kilo in. Dat merk je in de kosten voor controle, expeditie en transport.” Dat kan uiteindelijk wel omlaag. Maar het zal altijd iets duurder blijven dan de supermarkt: “We beginnen ook anders: wat heb je als boer nodig? We geven een eerlijke prijs. Die ligt vaak vele malen hoger dan de marktprijs. Bijvoorbeeld bij paprikapoeder is het vier keer hoger.”
Er is wel een groot voordeel aan de duurdere potjes: “Omdat ze zo intens van smaak zijn, heb je er ook veel minder van nodig. Bij proeverijen vallen mensen wel eens van hun stoel, omdat ze nog nooit bijvoorbeeld de intense geur van verse kaneel hebben geroken of de dieprode kleur van verse paprikapoeder hebben gezien.”
“Inmiddels is het ook zo dat mensen de smaak van de supermarkt gewend zijn. Je moet je afvragen of de supermarkt niet gewoon te goedkoop is.” Ze snapt ook dat de prijs nog te hoog is voor veel mensen: “Onze doelgroep is momenteel vooral de mensen die bezig zijn met duurzame producten en die van koken houden. We hebben in Leiden ook een aantal restaurants en een paar bakkers als klant. Koks -chefs en hobby- hebben steeds meer oog voor waar de producten vandaan komen en wie het heeft verbouwd. Hoe puur het is. Dat zit bij ons natuurlijk heel goed.”
The Good Spice staat volgens Van Zelst voor een korte keten waarbij iedereen profiteert: de boer, de natuur en de eindgebruiker. Maar het bedrijf staat voor een groter belang: “We proberen uiteindelijk de specerijhandel te veranderen.”
Het Rotterdamse bedrijf dat oesterzwammen kweekt op koffiedik, rotterzwam, onderzoekt de mogelijkheden voor kweken in een toekomstige ruimtekolonie op de maan of Mars. Niet dat er morgen een ruimteschip vertrekt, zeker niet. Het is vooral een gedachte-experiment in het kader van de expositie ‘Spacefarming: the future of food’ in het Evoluon in Eindhoven. Hoe de korte keten invloed kan hebben op een reis van honderdduizenden kilometers.
Wouter van Wijk
“Vanwege die expo vroegen we ons af hoe gaan we de ruimte in? En wat doe je op zo’n maanbasis met voedsel? Het móet wel circulair zijn. En daar zijn wij vaak mee bezig.” zegt Florian de Deugd van rotterzwam. “Ik weet niet hoeveel koffie er gedronken wordt op zo’n basis, maar je kunt gelukkig ook kweken op biomassa. Dan groeien dan zwammen op om voedsel uit te krijgen, en tegelijk de biomassa af te breken. Biomassa is al het biologische afval dat je genereert. Van koffiedik tot granen of de kopjes van de paprika.”
De methode waarop rotterzwam zijn paddenstoelen kweekt, heeft ook wel iets weg van science fiction. De kwekerij van het bedrijf bestaat uit acht zeecontainers -wel zo toepasselijk in de havenstad- waarin grote zakken met koffiedik hangen, met vochtig doorzichtig plastic, waaruit dan weer paddenstoelen groeien. Het past zo in een film over buitenaardse wezens.
Omdat het lastig en kostbaar is om een hele container mee te nemen naar de Spacefarming expo, die 23 september start, demonstreert rotterzwam het idee in een zogenaamde vending koelkast. Dat soort koelkasten wordt vaak in winkels en snackbars gebruikt vanwege de glazen deur, waardoor de inhoud goed zichtbaar is. “Daarin zit eigenlijk een verkleinde versie van wat we normaal in de zeecontainer hebben”, zegt De Deugd.
Ook het idee achter rotterzwam komt in de ruimte dan ook goed van pas: een volledig circulair product. “We laten op die manier het concept zien en geven daarbij workshops. We hebben meetings met grotere bedrijven in de omgeving van Eindhoven die de stap naar circulair willen zetten. We willen ze stimuleren om de hele cirkel te volgen. We komen het koffiedik ophalen, en verkopen de snacks weer in de kantine. Dan raken werknemers ook bekend met het concept.”
Want die bekendheid werkt: “We doen steeds meer workshops en rondleidingen voor gewone mensen. Het idee dat je koffiedik hebt, je daar een zwam in ziet groeien en dat die daarna in je pan ligt, spreekt aan. Het is iets heel anders dan een plastic bakje dat je in de supermarkt koopt.” Die groei is nog een nasleep van corona, toen het bedrijf een growkit ontwikkelde om zelf zwammen te kweken.
In de tien jaar dat het bedrijf inmiddels bestaat, is de interesse sowieso toegenomen, ziet hij. “We draaien al tien jaar break even, dat is al een hele prestatie in deze markt.” Het bedrijf draait vooral op de inkomsten uit de snacks, de vergoeding die het krijgt voor het ophalen van koffiedik en de growkit. Het bedrijf rekent inmiddels TU Delft, diverse gemeenten en bedrijven als Lely, Nationale Nederlanden en Arcadis tot zijn klanten. Ook verkoopt rotterzwam compleet ingerichte containers internationaal, met alles erop en eraan. “We hebben er net drie naar Barcelona verstuurd,” zegt De Deugd. In totaal zijn er nu dertien verkocht. Wanneer ze op de maan of Mars staan is wel nog even koffiedik kijken.
Terwijl steeds meer mensen hun weg weten te vinden naar boerderijwinkels, stalletjes en online bestelsystemen voor lokale producten, wordt er in de Nederlandse horeca nog relatief weinig gebruik gemaakt van lokale waren. Zeker als je kijkt naar de buurlanden. De Voedselfamilie Krimpenerwaard wil dat veranderen. Het lijkt simpel maar de praktijk is lastig, legt voortrekker Eric van Heukelom uit.
Wouter van Wijk
“Nederland is nog wat terughoudend in het gebruik van lokale producten. Zowel de consument als de horeca. Je ziet wel een broodje met kaas van de lokale boer, dat voelt goed natuurlijk, maar veel verder gaat het niet.” Dat is zonde, vindt hij: “In de Krimpenerwaard is er een mooi aanbod van lokale producten. Vooral kaas en vlees, fruitsappen en allerlei soorten onbespoten bessen. Ook heb je biologische geiten-kefir en er zijn eitjes uit Stolwijk, aardappels uit de Hoeksche Waard. De horeca zou ook van die mooie producten moeten profiteren.” Hij voegt toe: “Er moet een kentering komen.”
Van Heukelom loopt al een tijdje mee in de logistiek, maar dan op een heel ander vlak: computerchips. Hij zet zijn kennis nu in om samen met zijn vrouw Siep de kar te trekken voor lokaal eten in de horeca. De afgelopen maanden zocht hij samen met zijn vrouw voor de voedselfamilie Krimpenerwaard, en met steun vanuit De Kortste Weg, naar obstakels die de horeca tegenkomt. Conclusie: “Er zijn drie zaken écht belangrijk voor de gemiddelde horeca-onderneming: de prijs, de leverbetrouwbaarheid en het levergemak.”
“In de horeca is men gewend, vandaag bestellen, morgen in huis. Als je spruitjes besteld, kun je er vrij zeker van zijn dat deze overmorgen op het bord van de gasten liggen. Het is een obstakel als blijkt dat de spruitjes niet geleverd kunnen worden!” Dat is een flink obstakel, ziet hij. “Daarbij komt ook het bestelgemak. Bij de groothandel ga je naar een website. Je doet klik klik klik en je hebt het morgen binnen. Voor lokale producten bestaat zoiets nog niet echt.”
Die problemen zijn misschien best oplosbaar, denkt hij. Waarbij het bijvoorbeeld zou helpen als de koks zich flexibel opstellen: “Blijken er geen spruitjes te zijn, dan spitskool op het menu. Of kijk eens naar de portie-grootte. We hebben berekend dat het op jaarbasis enorm scheelt als je de portiegroottes van het vlees tien procent verkleint en de groenten tien procent vergroot. Op die manier kun je ruimte in het budget creëren en meer lokaal en inkopen.”
Van Heukelom ziet ook wel dat niet ieder eetcafé dat kan doen: “We hebben een hoeve hier. Eigenlijk hoef je het vlees niet eens te kruiden, zo goed is het! Maar dan zit je wel met een hogere inkoop. Een paar restaurants in het hoge segment doen dat, voor andere horeca is het te duur.” Eetcafés kopen liever meer voor minder geld. “‘Smaak kan een kok ook maken’, zeggen ze dan.” Dat is maar deels waar natuurlijk, kruiden kunnen niet alles goedmaken.
Niet alleen de horeca moet de hand in eigen boezem steken, de consument speelt ook een grote rol: “Je ziet de consumenten zeker bewuster worden, maar wanneer ze uit eten gaan, vragen ze niet naar lokale producten. Als dat zou gebeuren zou dat wel helpen.” Hij hoopt dat concurrentie zijn werk doet: “Als een horecaondernemer het ziet bij de buurman, dan wekt dat toch interesse. We raden de ondernemers aan om te starten met een aantal gerechten op de kaart en er ook bij te vermelden dat de ingrediënten uit de streek komen. Kijk eens wat de gast doet als zij een keuze kunnen maken tussen een lokaal stukje vlees en iets waarvan de herkomst onduidelijk is.
“Mensen moeten ook wennen, we hebben hier verderop een kaasboerderij zitten, die is goedkoper dan de supermarkt. Toch gaan veel mensen liever naar de supermarkt, voor het gemak en de goedkope kiloknaller. De grote supermarkten maken miljarden winst en de boer ziet daar zo weinig van terug.”
Ook zijn er verborgen voordelen van lokaal eten, ziet Van Heukelom: “Kijk eens wat je ervoor terugkrijgt: een mooi landschap en heerlijk vers en gezond eten wat niet duizenden kilometers heeft afgelegd voor het op je bord komt. Je helpt daarmee de boer, het land en jezelf.”
Om verder te komen heeft de Voedselfamilie een plan opgesteld dat bestaat uit een aantal projecten. “Je hebt best wel een lange adem nodig om alle neuzen de goede kant op te krijgen. We kijken bijvoorbeeld naar een distributiepunt voor de Krimpenerwaard en omgeving, hoe we dit kunnen opzetten zodat de horeca met gemak de bestelling kan doen om zo lokaal mogelijk mooie en lekkere producten kan bestellen. Dit is een lange weg, maar we komen daar wel.”
Hidde Boersma en Joris Lohman, makers van de film The Future of Food – waarin ze in de boksring over de toekomst van het voedsel praten en ‘boksen’ – zijn gestopt met vechten. In plaats daarvan willen ze praten. Ze denken inmiddels dat je met praten verder komt en willen zo een oplossing creëren voor de voedselproblemen waar de mensheid in de toekomst voor komt te staan.
Jacey Thurston
Waar The Future of Food nog een verhaal was van ‘profeten’ (ecologie) en ‘tovenaars’ (technologie), moet een nieuwe film beide stromingen met elkaar verbinden. Die stap begint met een gesprek, in plaats van een discussie.
Van strijd naar samenkomst
In The Future of Food stapten de mannen als een statement, echt met elkaar in de boksring. Op die manier probeerden ze het voedselgevecht op te lossen. Zij vertegenwoordigen namelijk twee stromingen: Boersma die van de tovenaars en Lohman die van de profeten. Tovenaars zien de voedselproductie hoogtechnologisch voor zich, waar de profeten vinden dat die juist in harmonie met de natuur moet zijn. Deze twee stromingen staan lijnrecht tegenover elkaar in het voedseldebat. Het is de hoogste tijd om daar verandering in te brengen.
Houdbaar voedselsysteem
Het gevecht over de voedseltoekomst speelt niet alleen in Nederland, maar wereldwijd. Want uiteindelijk hebben we allemaal eten nodig om te overleven. Tegelijkertijd moeten we ook voor onze aarde zorgen. In 2050 zullen er zo’n 10 miljard monden gevoed moeten worden, terwijl de biodiversiteit floreert en het klimaat is gestabiliseerd. Een houdbaar voedselsysteem voor iedereen is het einddoel, maar hoe komen we daar?
Platform met actiepunten
Als eerste stap richtten Boersma en Lohman het platform Stop the Food Fight op. Via dat platform willen zij het gesprek aangaan en gaande houden. Daarmee werken ze, samen met anderen, aan het nieuwe voedselverhaal. Hoe dit eruitziet, is nog niet helemaal duidelijk, maar zal uiteindelijk te zien zijn in een nieuwe film. Het platform noemt in ieder geval de volgende actiepunten:
1. Erken de uitdaging
2. Stop het hokjesdenken
3. Stop met vechten, start de dialoog
4. Geef ruimte
5. Werk samen
6. Treed naar buiten
Verbinden en groeien
Niet alleen via het platform, maar ook in de regio is het van belang om met elkaar in verbinding te staan. Op lokaal niveau is het soms een eenzame strijd, waar op regionaal niveau meer mogelijk is. Daar kun je een collectief vormen met anderen, met elkaar samenwerken en het zo samen doen. Op die manier kunnen we uiteindelijk het aandeel lokaal eten vergroten. Met meer eten van dichtbij, meer eten uit het seizoen en minder vlees. Door samen te sparren, kunnen we daar tenminste wél voor vechten.
Uit ons kijkje in de keuken van de Vlaamse Week van de Korte keten, bleek al dat we van onze directe zuiderburen iets kunnen leren over lokale producten en de korte keten. Hoe zit dat bij de zuiderburen van onze zuiderburen?
Wouter van Wijk
Dat de Franse cuisine vol zit met beroemde clichés, weet bijna iedereen: croissants, baguettes, escargots (wijngaardslakken) en foie gras (de beroemde, vaak onder dubieuze omstandigheden gemaakte ganzenlever). Maar misschien wel door die beroemde clichés blijft er wel een aspect onderbelicht: lokale producten. Frankrijk gaat daar wezenlijk anders mee om dan Nederland. Waar je ook gaat of staat – middenin Parijs of ergens achteraf in Bretagne of de Loire – overal vind je restaurants met menukaarten die producteurs locaux voeren: producten van lokale producenten.
Waar je in Nederland restaurants hebt die zich kunnen onderscheiden met lokale producten, zijn lokale producten in veel Franse streken zó normaal, dat je je er niet eens mee kúnt onderscheiden. In een stadje als Amboise, aan de Loire in midden-Frankrijk, hebben vrijwel alle restaurants lokale producten op de menukaart. Zo weet eigenaar Arnaud Morillon, van restaurant l’Ecluse, precies te vertellen van welke boerderij het rundvlees komt, of waarvandaan de kaas komt, en natuurlijk de wijn. “Deze vis komt van een visserij bij Nantes,” zegt hij bij het opdienen van het hoofdgerecht. De kaas komt uit Touraine en Pontlevoy.” Alles lokaal. Bij de ingang hangt een groot schoolbord, waarop dat nog eens extra benadrukt wordt. Een verschil met de korte keten in Nederland is er wel: de afstanden. Zo komt de vis uit Nantes, ruim tweehonderd kilometer verderop. Maar Nantes ligt, net als Amboise, aan de Loire. Dus lokaal, redeneren de chefs.
Zelfs in het mondaine Parijs vind je lokale producten te over. Al moet je vaak wel buiten de toeristische gebieden kijken. Overal vind je winkels met lokale producten: kleine zelfstandigen, in bio-winkels als Bio C’Bon, maar er bestaan ook een ketens van winkels met lokale producten: bijvoorbeeld Au Bout du Champ en La Recolte. Waarbij de eerste vooral de nadruk legt op het lokale, met producten van maximaal 150 kilometer verderop. La Recolte koopt biologische producten direct van tachtig leveranciers, maar dan wel weer uit heel Frankrijk. Dus olives uit de Provence, Champignons de Paris maar dan wel uit de Lot en fromage, kaas uit noord-Frankrijk.
De Franse grootgrutter Carrefour kan niet achterblijven en heeft schappen vol producten Reflets de France, (Bespiegelingen van Frankrijk) met Fraises de Dordogne aardbeien uit de Dordogne en Miel de Midi-Pyrénées, honing uit de Pyreneeën. Daarnaast melden allerlei dagelijkse producten vaak trots dat de tarwe, de visproducten of de sojabonen uit Frankrijk komen, uiteraard vergezeld van een kek Frans vlaggetje. Zelfs in de folder van de Duitse discounter Aldi wordt benadrukt dat de Choux de Bruxelles (spruitjes) van Origine France zijn.
Dit betekent niet dat het allemaal vanzelf gaat. Ook in Frankrijk kan de korte keten wel wat hulp gebruiken. De overheid promoot lokaal voedsel flink. Zo loopt in Parijs op dit moment het Festival du mieux manger, een voedselfestival dat zich richt op lokale producten van kleine producenten. Daarnaast is Frais et Local, vers en lokaal, een grote site waarop je honderden producenten en verkooppunten kunt vinden. Ook vind je door heel Frankrijk heen de zogenaamde AMAP initiatieven, waarin consumenten samenwerken met lokale producenten. Ook de Nederlandse Ambassade in Parijs is geïnteresseerd. Die nam interviews af met Fransen die werken aan korte ketens.
Zaterdag 20 mei, tijdens het Weekend van de Korte Keten, rijdt er door Rotterdam een aardappelkaravaan. Boer Jeroen Klompe uit Mijnsheerenland geeft in samenwerking met de voedseldistributeurs van Rechtstreex 5.000 kilo van zijn lekkerste aardappels weg. Klompe wil Rotterdammers laten proeven hoe goed eten van een gezonde bodem smaakt. En zo meer mensen enthousiast maken over eten uit de lokale keten.
Kees Vermeer
De bewuste aardappel, de zogenaamde Hoeksche Rooie, teelt Klompe al tien jaar. Met de aardappel
Maarten Bouten van Rechtstreex: “In coronatijd zagen we een piek in interesse voor lokale en duurzame producten. Maar in deze tijden van hoge inflatie kiezen mensen weer vaker voor goedkopere producten uit de supermarkt. Die zijn meestal niet op een verantwoorde manier geproduceerd. En dat terwijl het allang duidelijk is dat het anders moet. In de landbouw is het momenteel volop crisis. De urgentie voor verandering wordt steeds groter.”
Klompe verbouwt op zijn kleigrond in de Hoeksche Waard verschillende gewassen: Hoeksche Rooie aardappelen, Pink Onions en sjalotten, peulvruchten en quinoa. De focus ligt op duurzame landbouw en een gezonde bodem. Hij is ervan overtuigd dat een gezonde bodem de basis is voor gezonde producten, gezonde mensen en uiteindelijk een gezondere wereld. Hij gelooft in de kracht van bewuste consumenten, die samen via de lokale voedselketen het verschil kunnen maken. Onder zijn mantra ‘een gezonde bodem, plant, product én mens’ is hij als pionier duurzamer gaan telen. Hij wil de consument laten zien dat het ook echt anders kan.
Daarom werkt Klompe al jaren samen met Rechtstreex om zijn producten en die van andere vooruitstrevende boeren uit de omgeving in de stad te krijgen. Bij Rechtstreex gaan inkomsten vanuit boodschappen zonder onnodige tussenschakels direct naar de boer, zodat die kan werken met oog voor landschap, dier en natuur. De aardappelen uit Mijnsheerenland zijn al jaren favoriet bij Rechtstreex-klanten.
Maarten Bouten kijkt uit naar de actie. “We kunnen zo nog veel meer mensen enthousiast maken over eten uit de lokale keten. Bovendien is Jeroens manier van akkerbouw niet alleen duurzamer, maar smaakt het product ook veel beter. Kom het zelf maar proeven!’
De aardappel
Voor alle Rechtstreex-klanten is er een aparte actie: iedereen die tussen 23 en 28 mei een bestelling afhaalt of bestelt, krijgt een kilo aardappelen gratis.
Nu in Nederland het eerste Weekend van de Korte Keten voor de deur staat, is het tijd voor een kijkje bij onze zuiderburen. Want in Vlaanderen organiseren ze al voor de zesde keer de Week van de Korte Keten. Vanaf maandag 15 mei worden een week lang lokale producenten in het zonnetje gezet. Inmiddels heeft 46% van de Vlamingen van de Week gehoord. Wat werkt er wel in Vlaanderen, en wat niet? Katrien Baetens van de provincie Oost Vlaanderen legt uit.
Wouter van Wijk
“We willen consu
Korte Keten uitleggen
Dat laatste is onderdeel van de doelstellingen achter de Week: “We willen de burger tonen wat de korte keten nou precies is. De term ‘korte keten’ is niet zo heel gemakkelijk te begrijpen. Mensen weten soms wel dat het iets met lokaal voedsel te maken heeft, maar niet veel meer. We willen aantonen dat de korte keten meer is dan een boer of een streekwinkel.” Daarmee doelt ze op de chocolatier, maar ook op initiatieven als de zelfpluk, afhaalpunten en voedselautomaten. En op voedselteams en buurderijen. “In voedselteams helpen vrijwilligers mee aan de distributie van lokaal voedsel, bijvoorbeeld door vanuit hun schuur een lokaal distributiepunt te zijn voor mensen in de stad.” Buurderijen zijn kleine boerenmarktjes.
Een andere doelstelling van de Vlamingen: Waar vind je die producenten? “We hebben een website, Recht van bij de boer, waar inmiddels zestienhonderd producenten op staan.” Van de chocolatier tot de kaasboer. “We doen ook veel met storytelling: het verhaal van de boer. Liefst rond een thema. Dus niet de provincie zelf aan het woord, maar juist de lokale producent.”
Ondanks dat hoge getal, is het aantal activiteiten in de agenda van de Week in de loop der jaren teruggelopen. Dat is bewust, zegt Baetens. “Het gaat ook niet om kwantiteit, maar kwaliteit. Vroeger hadden we vierhonderd activiteiten in de agenda, nu nog maar zevenenzeventig. Dat werkt beter.” Ook levert de organisatie van de Week meer maatwerk dan vroeger: “De producenten hebben heel weinig tijd. Dus we ondersteunen ze in de communicatie. Bijvoorbeeld wegwijzers voor de week van de korte Keten worden kant en klaar aangeleverd.” Ook los van elkaar hebben de provincies, gemeenten en overheden kleinere initiatieven: “Vlaams Brabant doet een verkiezing, de Korte Keten Kop, West Vlaanderen heeft boeren markten, Oost Vlaanderen heeft een spaarkaartenactie.”
Succes
De week wordt georganiseerd en gefinancierd door de vijf Vlaamse provincies, de Vlaamse overheid en het VLAM (Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing), samen met het steunpunt Korte Keten.
En met succes. Uit een enquête bleek onlangs dat 46% van de ondervraagde Vlamingen van de Week van de Korte Keten had gehoord. Een enorm percentage. Hoe kan dat? “Het is nu de zesde keer, dat helpt natuurlijk. Maar ook de focus. We behouden expres telkens hetzelfde campagnebeeld. Dan blijft het beter hangen. Ook ligt onze focus echt op die ene week in het jaar. We nodigen lokale besturen uit om mee te doen, bibliotheken. Dit jaar heeft een op de drie gemeenten ingeschreven, van de driehonderd die we hebben aangeschreven. Niet slecht!”
Het Nederlandse Weekend van de Korte Keten loopt van 18 tot en met 22 mei.
In navolging van Vlaanderen waar sinds 2018 in mei jaarlijks een week van de Korte Keten wordt georganiseerd, is het deze lente voor het eerst de beurt aan Nederland. Hiervoor hebben verschillende websites en initiatieven de handen ineengeslagen. Met meer dan 1.000 adressen van aanbieders uit de korte keten van GoodFoodClub.nu, De Kortste Weg en Lokaalwijzer.nl is het voor consumenten inzichtelijker geworden om bewust te kiezen voor duurzaam, gezond en lokaal voedsel.
Van grond tot mond
Een korte voedselketen is een keten waarbij maximaal één tussenhandelaar zit tussen boer en consument. Het kiezen voor een korte keten levert veel voordelen op: de impact op het milieu is lager, het stimuleert natuurinclusieve landbouw en biodiversiteitsherstel, boeren ontvangen een eerlijke prijs en consumenten kunnen kiezen uit een gevarieerd aanbod van gezonde en verse producten die rechtstreeks bij de producent te koop zijn.
Door te kiezen voor de korte weg van boer naar bord lever je als consument een bijdrage aan een sterkere lokale en regionale economie. Ook ontstaan gelijkwaardiger relaties en meer betrokkenheid tussen de eindgebruiker en de producent.
Activiteiten
Reden genoeg om mee te doen met het weekend van de korte keten, zowel voor producenten als consumenten. Op www.weekendvandekorteketen.nl vind je activiteiten en adressen van boerderijverkooppunten, voedselbossen en stalletjes bij jou in de buurt. Ook zijn er leuke fietstochten gemaakt langs aanbieders in alle provincies.
Het eerste wat Huibert de Leede deed als kersverse programmamanager van Taskforce Korte Keten, was simpel: een rondgang maken langs ondernemers die actief zijn binnen de korte keten. “Ik vroeg me af wat de rol van de taskforce kan zijn, waar ondernemers hulp bij kunnen gebruiken. Daar kwam een vrij duidelijk antwoord op. Twee eigenlijk: ze kunnen veel hulp gebruiken bij marketing. Dus de bewustwording van de consument. Het idee van lokaal geproduceerd voedsel zit nog niet genoeg bij consumenten tussen de oren. Daarnaast hebben ze veel behoefte aan een goede lobby richting de overheid. Ze lopen tegen belemmerende wetgeving aan.”
Wouter van Wijk
Daarmee had De Leede gelijk ook zijn taakomschrijving te pakken. Want het was de laatste tijd een beetje stil rond de Taskforce Korte Keten. Dit terwijl het doel van de stichting nog steeds ontzettend actueel is: een regionaal, lokaal voedselsysteem bouwen door samenwerking tussen boeren en burgers.
De Leede: “De korte keten is voor een groot aantal boeren nu al relevant. Vijftien procent van de reguliere boeren en vijfentwintig procent van de biologische boeren halen een significant deel van hun inkomen uit de korte keten. In totaal zit het marktaandeel van de korte keten rond de drie procent. Dat is niet niks, maar het moet omhoog. We hebben als stip op de horizon dat vijfentwintig procent van al ons eten uit de korte keten zou moeten komen.”
Die vijfentwintig procent komt niet zomaar ergens vandaan: “Het is gebaseerd op wat er regionaal echt kán. Tegelijk moet het ook. Momenteel is eten uit de korte keten duurder, omdat het veel kleinschaliger is. Je hebt schaalgrootte nodig om te concurreren op prijs. Dat gaat niet met drie procent, maar wel met vijfentwintig.”
Dat is een vervijfvoudiging. Is dat wel realistisch? “Het moet kunnen. Daar is wel één ding voor nodig: dat de overheid er echt achter gaat staan. We willen rond 2035 de overheid om hebben.” De reden is simpel, zegt hij: “Het is een enorm grote afnemer. Je hebt de overheid zelf, maar ook semi-overheid, universiteiten, scholen, gerechtsgebouwen, enzovoort.” De Leede verwacht dat de keten dan al zo is gegroeid, dat het systeem zelf verder kan groeien.
Of de politiek ervoor open staat, is nog wel de vraag, ziet hij. Het verschilt ook per provincie, gemeente, ministerie. “We konden in ieder geval al aanschuiven bij de gesprekken over het landbouwakkoord. Daar hebben we gevraagd om die vijfentwintig procent erin te zetten. Het belang hiervan werd onderstreept. Wel moet gekeken worden hoe dit georganiseerd kan worden binnen de huidige Europese wetgeving.”
Over de gevolgen van de politieke aardverschuiving met de opkomst van de BBB heeft De Leede nog niet een goed beeld. “Het kan zowel een kans als een beperking zijn. De BBB geeft aan dat ze verkoop in eigen regio belangrijk vinden. Ik wil daar graag over met ze in gesprek. De focus van BBB is gericht op het verdienmodel van boeren, dat hoeft elkaar niet te bijten. De korte keten moet een boer ook meer opleveren dan wanneer ze het aan FrieslandCampina leveren. Als ik zelf bij de boer een liter melk tap, brengt dat een euro op voor de boer. Bij FrieslandCampina is dat zesenvijftig cent. Niet eens heel slecht, maar een euro is meer. Boeren in de korte keten draaien soms minder omzet, maar houden onder de streep meer over.”
Momenteel gaat de discussie natuurlijk over stikstof en klimaatproblemen. Maar juist daarin ziet De Leede ook een kans: “De korte keten is een deel van de oplossing. Er spelen drie issues. De verwijdering tussen boer en burger. Het verdienmodel van de boer en het verduurzamen van de boerderij. Bij alle drie kan de korte keten een deel van de oplossing zijn.” Alleen moet er wel iets met de voedselprijzen gebeuren: “Zolang de kosten van CO2-uitstoot en andere vervuiling niet meegenomen worden in de prijs, zal het lastig concurreren zijn. True Pricing is daarom heel belangrijk. Zonder komen we ook een heel eind naar die vijfentwintig procent, maar het zou wel enorm helpen.”