De lente is het beste moment om nieuwe gewoontes aan te nemen. Je komt uit je winterslaap, de natuur komt in bloei en met frisse energie kun je de hele wereld, en nieuwe uitdagingen, aan. Hoe fijn is dit deze lente dan om je ontbijt, lunch en dinerbord eens onder de loep te leggen. Want daar kan vast nog wel meer diversiteit op.
Marja van der Ende
Op 22 mei is de Internationale Dag van de Biodiversiteit, een dag van bezinning om stil te staan bij alles wat leeft op onze aarde. De mensheid lijkt steeds meer de grip op de ‘Circle of Life’ en het contact met de natuur kwijt te raken, waardoor we onze kinderen en kleinkinderen weer moeten leren waar het eten op hun bord eigenlijk vandaan komt. Dat bacteriën en insecten kunnen zorgen voor een goede groei en weerbaarheid van planten. Dat bijen noodzakelijk zijn voor bestuiving van bloemen. Dat bloesem het voorstadium is van de vruchten die wij eten. Dat gras in de buik van de koe zorgt voor goede melk en voedzaam vlees. Dit zijn nog maar de simpele verhalen en beelden die ervoor zorgen dat mensen weer weten hoe ‘het werkt’.
Wanneer je deze beelden weer op je netvlies hebt, maak je hopelijk ook andere keuzes voor de producten die je op je bord laat belanden. Want voedsel geproduceerd in een biodiverse omgeving bevat meer gezonde voedingsstoffen ter versterking van onze gezondheid. Zelfs de kleinste sporenelementen spelen een rol van levensbelang in de productie van het eten op je bord.
Kies voor kleur
Een van de gewoontes die je jezelf deze lente kunt aanleren, is een diversiteit aan kleuren op je bord te leggen. De kleur van een vrucht ontstaat door de aanwezigheid van essentiële voedingsstoffen, zoals caroteen (oranje in wortelen), lycopeen (rood in tomaat) en betaïne (rood-paars in rode bieten).
Iedere kleur heeft effect op onze gezondheid. Niet alleen is het fijn om naar een kleurrijk bord te kijken, iedere kleur heeft eigenschappen die een functie hebben in het stofwisselingsproces in je lichaam. Zo zorgt chlorofyl, de groene kleurstof van sla, voor bescherming van je spijsverteringskanaal en immuunsysteem. De anthocyanen in paarsblauwe vruchten verlagen je bloeddruk en werken ontstekingsremmend. En zo is de lijst met kleuren en functies voor je gezondheid lang en boeiend.
Kies voor variatie
Wanneer we het pad van grond naar bord andersom lopen, komen we bij de voedselproducent. Iedere boer en teler maakt eigen keuzes die voor hem of haar belangrijk zijn om tot een goed product te komen. Hier komen allerlei aspecten bij kijken, waarbij de prijs die de consument betaalt helaas vaak tot het belangrijkste doel is verheven, boven de kwaliteit. Dit komt de gezondheid vaak niet ten goede. In massa geproduceerd voedsel kan niet altijd aan de kwaliteit voldoen van gezond voedsel dat vol vitamines, mineralen en sporenelementen hoort te zitten. Wanneer niet op de volle grond en met kunstmest geteeld wordt, blijft het de vraag of de plant voldoende uitgedaagd is om voedingsstoffen uit de bodem te halen en afweerstoffen te produceren die voor onze gezondheid ook belangrijk zijn.
Wanneer je je boodschappen bij veel verschillende producenten doet, natuurlijk liefst rechtstreeks, breng je meer variatie aan in de voedingsstoffen die je binnenkrijgt. Kies daarom voor variatie in voedselproducenten en verkooppunten als stalletjes langs de weg, boerderijen, kwekerijen en kleine winkeliers die streekproducten verkopen. En als je van verkooppunt naar verkooppunt fietst, heb je ook meteen je beweging te pakken. Steeds weer een andere fietsroute, een goeie gewoonte!
Kies voor biodiversiteit
Biodiversiteit staat voor de rijkdom van soorten in de natuur. Alles is met elkaar in verbinding, alle soorten hebben invloed op elkaar(s leven). Volgens de WUR heeft biodiversiteit “een dempende werking op invloeden die een gebied onder druk zetten, zoals plagen, vervuiling en klimaatverandering”.
Bij monocultuur landbouw waarbij er slechts één soort product op een groot stuk land geteeld wordt, kunnen ziekten en plagen zich makkelijk uitbreiden en raakt de bodem verarmd.
Door te kiezen voor producten van boeren en telers die bijvoorbeeld aan strokenteelt of natuurinclusieve landbouw doen, of biologisch of biodynamisch telen, wordt het bodem- en omgevingsleven optimaal in stand gehouden.
De consument heeft de macht om het bestaansrecht van een voedselproducent te versterken. Hoe? Door te kiezen voor producten van voedselmakers die rekening houden met de biodiversiteit. Zo simpel is het. Hoe meer je kiest voor kleur en variatie op je bord, hoe beter je de voedselproducenten leert kennen en ziet welke keuzes zij maken.
Aandacht voor biodiversiteit
Is één dag in het jaar voldoende om aandacht aan biodiversiteit te besteden? Ik denk het niet. Eigenlijk moet dit onderwerp van kinds af aan onderwezen worden en verweven zitten in de keuzes die je als consument dagelijks maakt. Van eten tot schoonmaakproducten, van vervoersmiddelen tot het toetsenbord waarop ik deze column typ… alles dat met mensenhanden en door mensen gemaakte machines geproduceerd wordt, kan invloed hebben op de biodiversiteit om ons heen en in ons lichaam.
Dus ik pleit voor een heel Jaar van de Biodiversiteit. Dat begint dit voorjaar met het aanleren van nieuwe gewoontes. Dus: kies voor kleur, variatie en biodiversiteit op je bord!
Een nieuw jaar, nieuwe kansen. Ook voor de korte keten. De Kortste Weg bestaat nu zo’n vijf jaar. Een mooi moment om eens te kijken wat er in die tijd is veranderd. We vroegen het drie spelers die we al eerder interviewden. Ze zien een veelal positieve toekomst, al zijn er nog de nodige hordes te nemen.
Wouter van Wijk
“De voedselketens verkorten momenteel duidelijk”, zegt Jan Willem van der Schans, expert en onderzoeker korte ketens. “In de lange ketens zitten risico’s die we vijf jaar geleden nog niet kenden. Zie Oekraïne, zie covid. De lange ketens zijn steeds onzekerder en de korte zijn steeds professioneler en zekerder.” Hij noemt als voorbeeld Nedertarwe, een initiatief waarbinnen graanverwerkingsbedrijf Koopmans meel levert dat puur van Nederlandse boeren komt. “De geopolitiek is veranderd. Dus nu worden er inderdaad vragen gesteld als: waar komt het graan vandaan waarmee Nederlanders brood bakken? Vroeger kocht je meel van Koopmans, maar dan wist je niet van waar het vandaan komt. Het kon uit Oekraïne komen en nu weten we dat het komt van elf boeren in Nederland die Nedertarwe telen.”
Perfect is het nog niet: “Het nog niet zo dat we weten, dit pakje meel dat komt van boer X. Dus we zitten nog niet op het niveau van de korte keten wat we eigenlijk willen, maar het is dichtbij.” Hij vindt zichzelf niet té optimistisch: “Ik heb vaak gehoord dat ik naïef ben, maar als ik dan tegen mensen zeg: dit is er gaande, dan zeggen ze: nou, er is toch meer aan de hand dan ik dacht.”
Op een heel ander niveau ziet Jan Duijndam, van Hoeve Biesland in Delfgauw, de toekomst ook positief. Vooral de boerderijwinkel doet het goed: “Lokaal bij de boer halen, is veel meer hip geworden dan vijf jaar geleden. Corona heeft daar zeker een duw aan gegeven. Toen hadden mensen de ook de tijd om dat te doen. En het was een uitje.” Maar het begon al voor corona: “In vijf jaar tijd is de omzet verdrievoudigd.” Hoe ze dat voor elkaar hebben gebokst? “Dat is een knap deel marketing, naamsbekendheid, maar het is ook gigantisch belangrijk dat je een totaalaanbod hebt van allerlei verse producten hebt. Zo veel mogelijk lokaal, maar het maakt uiteindelijk niet uit waar je het inkoopt, als je het maar duidelijk communiceert met je klanten.”
Je moet het dus zelf doen, redeneert Duijndam. Van de overheid verwacht hij weinig: “Het mooie is: de consument wil wel. Maar de wetgeving niet. Het opstarten of doorstarten van een klein bedrijf naar middelgroot. Of van middelgroot naar groot, dan kom je steeds meer bureaucratie tegen.” Hij verwacht ook niets van de overheid, ook niet met een boerenpartij in een eventuele coalitie: “Het is een hoop gepraat. De BBB, ze weten gewoon niet waar het over gaat. Ons soort bedrijven hebben ze niets mee.” Omdat Hoeve Biesland in de duurzame en korte ketenhoek zit? “Nou ja, zo moet je het wel zien. In de overheid is nog steeds veel te weinig kennis over de korte keten. Op provinciaal niveau gaat het beter, maar gemeentelijk en landelijk niet.”
Sebastiaan Bos, oprichter van Kievitamines in Katwijk aan Zee, ziet dat ook: “Het gaat goed, maar er zijn wel zorgen. De economie is natuurlijk op hol geslagen, de loonverwachtingen zijn hoog en ook de regelgeving helpt niet mee. Verloven worden uitgedeeld als zoete broodjes. Ik heb twee vaste krachten die vader worden. Dat is allemaal natuurlijk prachtig bedacht in een overheidsorganisatie waar ze dat beleid uitstippelen, maar in praktijk heb je niet zomaar even nieuwe mensen voor die korte tijd. Daarbij komt dat ze het minimumloon willen harmoniseren. Bovenop de eerdere afspraken, dan zit je op dertig procent loonstijging. Dat zijn echt extreme hindernissen.”
Hij verwacht ook storm voor bedrijven in de korte keten: “Wat ik om me heen zie, dan ga ik me wel zorgen maken om een aantal bedrijven. Er zijn er best wel een paar met logistieke ineffectiviteit. Als ik daar binnenloop denk ik: als jullie dat zo doen, dan wordt het best lastig om bijvoorbeeld zo’n fikse loonkostenstijging op te vangen.” Bos denkt daarbij vooral aan hippe bedrijven die veel geld ophalen en niet langzaam groeien: “Je ziet het aan Pieter Pot. Ze hebben twee miljoen euro opgehaald en gaan onderuit als dat op is. Zo zijn er wel meer. Ik zie concepten, ik zie beweringen, ik zie communicatie, waarvan ik denk: nou, dat wordt best wel een hele klus om dat rendabel op te houden.” Het probleem is niet eens dat die bedrijven zelf omvallen, maar de financiering voor bedrijven die minder hip zijn: “Dat zal op een gegeven moment ook zijn weerslag gaan hebben op bedrijven zoals de onze, die misschien later een keer geld willen aantrekken om wel iets goed te doen.”
Duijndam is heel praktisch: “Je moet echt de regels omzeilen. Je moet gewoon beginnen. Als je een winkel van vijftig vierkante meter mag hebben vanwege het aantrekkende verkeer, doe je het in een schuur van driehonderd vierkante meter. En dan zet je alles wat niet per se bij de winkel hoort, buiten die vijftig. Er staat nergens dat dit niet mag. Zo zoekt iedereen z’n eigen paadjes. Het klopt niet, maar je moet wel.” Andere boerderijwinkels kunnen ook meer omzet halen denkt hij: “Vooral dat idee van een uitje zouden mijn collega’s beter kunnen uitnutten.” Want niet iedere boer heeft bijvoorbeeld zijn bedrijf klantvriendelijk ingericht: “Ik zeg altijd: de kalfjes en de schaapjes zijn als de ballenbak van Ikea. Zorg nou dat die in een redelijk veilige ruimte zitten, waar de mensen ze aan kunnen raken, mee kunnen doen, zonder dat er trekker verkeer of ander verkeer langsrijdt.”
Van der Schans ziet dat ook, maar benadrukt dat de korte keten veel meer is dan boeren die hun eigen producten direct aan de man brengen: “Je hebt de supermarkten nodig. Dat gebeurt ook. Ik zie dat supermarkten gedwongen worden om op het lokale niveau meer burgerschap te laten zien.” En dan vooral in de franchise-winkels: “Ik heb lokale en Jumbo-ondernemers gesproken die zeiden: de familie Van Eerd [de eigenaren van Jumbo, red] komt in het nieuws door belastingfraude, doordat ze hun geld aan dure auto’s besteden. Wij zetten ons daar op lokaal niveau tegen af, want wij weten dat in onze gemeente mensen daar niks van moeten hebben.”
“Ze zijn ook gewoon lokale ondernemers die wat willen doen voor de plaatselijke voetbalclub en die ook bejaarde mensen met een boodschappenservice willen blijven bedienen. Die doen ook allemaal activiteiten die eigenlijk niet keihard rationeel door te rekenen zijn door het hoofdkantoor, maar die zo’n lokale ondernemer wel leuk vindt om te doen. Dus zij gaan inkopen bij de boer, omdat ze het imago van Jumbo willen bijstellen. Dat was vijf jaar geleden nog niet zo.”
Dat schetst dat het in de breedte heel goed gaat, redeneert hij: “Korte ketens zijn soms gewoon een inherent beter oplossing dan lange. Ik denk dus dat betere oplossingen uiteindelijk boven komen drijven.”
Bos ziet dat ook, ondanks de praktische obstakels door de overheid en de economie: “Never waste a good crisis. Laten we er beter van worden.”
Was ik een paar weken geleden in mijn vorige column nog vol bewondering over het verhaal achter de gangbare glastuinbouw, de regels en eisen waaraan zij moeten voldoen en het milieubewuste telen, werd ik vervolgens met beide benen op de ‘bodem’ gezet door twee kritische reacties.
Marja van der Ende
Ik voelde me meteen heen en weer geslingerd door die verschillende kanten van voedselproductie, biologisch en niet-biologisch. De een zegt dit en de ander zegt dat, voor mij als meer dan gemiddeld kritische consument een verwarrende positie. Door een beetje graven in mijn eigen hersenpan en het stellen van meer vragen, realiseerde ik me dat er nog een belangrijke schakel in mijn vorige columns ontbrak: de bodem en voeding voor de planten waarvan wij de vruchten eten.
Ik werd op die ontbrekende schakel gewezen door twee voedselproducenten: David Luijendijk en Roel van Buuren. David heeft een biodynamisch glastuinbouwbedrijf in Roelofarendsveen, Kwekerij Eko-Logisch. Hij teelt op volle grond en in de koude kas. David wees mij op het (voor mij onbewuste) ‘greenwashing’ aspect in mijn vorige column. David: “Alle gangbare glastuinbouw is chemie landbouw. Van overal wordt grondstof, arbeid, vandaan gesleept. Veel goedkoop voedsel voor ver weg. Hier is niks lokaals aan. Koop lokaal is een vorm van groenwassen, het echte probleem bedekken met de mantel der romantiek. De gangbare chemie landbouw loopt tegen alle grenzen aan. Fossiel verwarmen terwijl de aarde maar 10.000 vaten olie produceert per jaar. Pompen we eeuwen aan vastgelegd CO2 op. Ook in geothermie (red. aardwarmte) blijft het probleem dat het product voor een wereldmarkt wordt geproduceerd tegen een lage kostprijs. Waarom telen al die Westlanders geen 30 verschillende soorten groenten, zodat je alles wat je nodig hebt lokaal kan kopen?”.
Ook Roel van Buuren van Biologische Boerderij Landlust reageert uitgesproken op mijn column. “Substraatteelt natuurlijk noemen is een beetje het ouderwetse NPK denken.” Dat laatste is een denkrichting in de agrarische chemie waarbij de elementen die het vaakst voorkomen, enkel als belangrijk bestempeld zijn. De toegepaste 5 mineralen (Ca – Calcium, Mg – Magnesium, K – Potassium/Kalium, S – Zwavel en P – Fosfor) blijken echter maar voor 2% van de droge stof van de plant uit te maken. In de natuur kunnen een paar micro nutriënten van een bepaald sporenelement belangrijker zijn dan kilo’s van deze 5 mineralen. Kortgezegd draait alles dus om de verhoudingen in bodem en voeding. (Bron: vruchtbarebodem.nl)
“Als je een plant stikstof, fosfaat en kali geeft, dan groeit het wel. Maar dan mis je zoveel stoffen die normaal in een gezonde bodem zitten. En die dus ook in je voeding komen. Steenwol met plastic is natuurlijk ook super slecht omdat je alles weer weg gooit en het gecomposteerd en gerecycled moet worden”, zegt David.
Ik ben blij met deze kritiek, het maakt me nieuwsgierig naar meer. Ik vroeg daarom aan mijn gesprekspartner van de vorige column, Nathalie Zwinkels van Courgettefleur, welke voeding de planten in de glastuinbouw krijgen: “De reguliere teelt gebruikt kunstmeststoffen, maar zorgvuldig gedoseerd, zoals mogelijk is in substraatteelt. Er wordt momenteel in de reguliere teelt geëxperimenteerd met natuurlijke meststoffen, met varkensmest en daarvan een soort thee trekken. Substraten kunnen ook iets anders dan steenwol zijn. Er wordt veel geëxperimenteerd met vervangende substraatvormen als kokos en perliet [red: een bodemverbeteraar]”.
Dat er veel wordt geëxperimenteerd om de reguliere glastuinbouw meer in de richting van biologisch telen te brengen, blijkt ook uit dit artikel over een biologische voedingsoplossing, uit 2019. De Van der Knaap Groep, een Westlandse ontwikkelaar voor substraten, heeft voor de VS en Canada een biologische voedingsoplossing ontwikkeld; in die landen wordt teelt ‘los van de ondergrond’ wel als biologische teelt erkend. Uit onderzoeken blijkt dat de producten bij het toepassen van deze voeding meer smaak en meer voedingswaarden bevatten.
(In Europa is substraatteelt niet erkend als biologisch, dus kan bij toepassing van deze biologische voeding de vrucht ook niet als biologisch geteeld bestempeld worden.)
Hoewel de ontwikkelingen in de gangbare glastuinbouw duidelijk ook voortschrijden en steeds natuurlijker lijken te worden, betwijfel ik of het niveau van voedingswaarde van biologisch of biodynamisch op volle grond geteelde producten ooit gehaald wordt. Ik vraag me dit al af sinds ik in 2007 een basisopleiding in orthomoleculaire voedingsleer volgde. En tijdens bijeenkomsten over voedselproductie die ik in de eerste jaren na de start van Fietsen voor m’n eten bijwoonde, kreeg ik nooit een duidelijk antwoord op de vraag of er in de reguliere tuinbouw ook onderzoeken naar voedingswaarden van producten worden gedaan. De experimenten in de glastuinbouw lijken vooral gericht op zoveel mogelijk productie op zo min mogelijk oppervlakte, om de in omvang toenemende wereldbevolking te kunnen voeden. Maar is dat dan voeding of vulling?
Zelfs uit diverse onderzoeken, verzameld door het Informatiecentrum Voedingssupplementen en gezondheid in dit artikel, kan toch nog niet hard geconcludeerd worden dat een afname van de voedingswaarde van onze voeding direct te wijten is aan een verminderde kwaliteit van de bodem. Ook factoren als het kweken van nieuwe plantenrassen (die meer en grotere producten voortbrengen) en klimaatverandering kunnen hierin een rol gespeeld hebben.
Wat mij als kritische consument opvalt bij het stellen van vragen aan voedselproducenten, is dat iedere speler in de voedselmarkt bruist van enthousiasme voor de eigen gekozen weg en de overtuiging heeft goed en gezond bezig te zijn. Dit is gezien vanuit het door hen gekozen oogpunt. Ieder teeltsysteem blijkt echter ook minpunten te hebben. Gangbare telers kiezen voor substraat om meer productie te hebben, minder plagen te hoeven bestrijden en minder water te verspillen, maar gebruiken nog veelal kunstmest en steenwol als voedingsbodem hetgeen de voedingswaarde in de vrucht wellicht niet ten goede komt.
Biologische producenten kiezen voor volle grond vanwege de bodemgezondheid en voedingswaarde van de producten, maar verbruiken veel meer water omdat het wegsijpelt in de ondergrond en verliezen vaker productie door plagen. Dit laatste wordt overigens tegengesproken door David: “Ik gebruik al zeker 15 jaar niks om mijn gewassen te beschermen, behalve goede compost. Ik heb een bovengemiddeld saldo (euro opbrengst) in de kas, van € 33 vergelijkbaar met een chemie paprika teelt. Maar dan zonder kunstmest, afval, biodiversiteit verlies, gasverbruik, dus minder kosten.”
Wederom vraag ik me af: kunnen we nog terug naar de tijd vóór de industriële (chemische) land- en tuinbouw, toen alles nog biologisch op de volle grond geteeld werd?
Reeds in 1948 legde huisarts Frits Gouwe een duidelijke link tussen bodemgezondheid en de gezondheid van de mens. In zijn pleidooi in het boekje ‘Bodemgezondheid’ gaf hij uitleg over de elementen waaruit een gezonde bodem moet bestaan om gezond voedsel voort te brengen, zodat mensen niet ziek worden: “1. Een volledige voeding (alle eetbare gedeelten worden gebruikt), 2. Alle voedsel groeit bij het stelsel van de totale kringloop, 3. Alle voedsel is vers van de bodem met zo min mogelijk denaturatie door koken, steriliseren, bevriezen of conserveren.”
Dr. Gouwe waarschuwde in zijn boekje ook voor “een snelle afname van sporenelementen in de grond met grote gevolgen voor de voedingswaarden van landbouwproducten”. En zelfs de uitvinder van kunstmest, Justus von Liebig, kwam al in 1850 tot “de herbezinning dat landbouw niet kan worden gereduceerd tot een zuiver chemisch proces van stikstof (N), fosfaat (P) en kalium (K)”, het ouderwetse NPK denken dus. Hoe is het dan toch zo gelopen dat deze denkrichting verankerd is geraakt in de land- en tuinbouw?
Ik kreeg het boekje van dr. Gouwe vorig jaar in mijn handen gedrukt door Liane Lankreijer, die zich vanuit de Voedselfamilies Zuid-Holland in samenwerking met de provincie inzet voor een gezonde en duurzame voedselomgeving. Het boekje belandde vorig jaar nog op mijn hoge stapel boeken om te lezen, maar voor deze column was het de hoogste tijd om het te lezen. En ik kan het iedereen aanraden. Door Roel werd ik ook nog gewezen op de bijeenkomsten van de Voedselfamilies over de relatie tussen bacteriën, bodem en buik. Nog meer voedingsstof om te onderzoeken dus.
De link tussen een gezonde bodem en een gezond lichaam is mij nu nog meer dan duidelijk geworden. Dit voortschrijdend inzicht gaat nog beter dan ooit mijn keuzes bepalen, welke voeding ik in mijn mond stop. Dat worden weer vele mooie fietstochtjes, wellicht iets verder buiten de Westlandse grenzen dan voorheen. En een kritisch mens heeft de halve wereld, dus ik blijf twijfelen en vragen stellen.
Nu steeds meer boeren en burgers openstaan voor landbouw met meer biodiversiteit en meer aandacht voor de natuur, ontstaan er in het hele land kleine en grotere initiatieven om dat mogelijk te maken. Helaas lopen die projecten regelmatig tegen dezelfde problemen aan. Omdat de oplossingen niet altijd gedeeld worden -of niet vindbaar zijn- moet iedereen telkens het wiel opnieuw uitvinden. Daar moet het project Boer&Buur met Natuur verandering in brengen. Projectleider Hub Jongen legt uit hoe.
Wouter van Wijk
Boer&Buur is een gezamenlijk initiatief van de twaalf landelijke Milieufederaties, samen met de organisaties Caring Farmers, Herenboeren, Land van Ons, Lenteland en Burgerboerderijen. Met twee miljoen euro van de Postcodeloterij willen de Milieufederaties met vierentwintig initiatieven voor samenwerking tussen boeren en burgers de korte keten en de natuur in Nederland versterken.
Je zocht de afgelopen weken vierentwintig coalities door het hele land die Boer&Buur kon ondersteunen. De deadline was 15 november. Is het gelukt?
“Jazeker! We hebben eenenzestig aanmeldingen binnen, dus we moeten keuzes maken. We willen er in elke provincie twee onder de arm nemen. We gaan ze ondersteunen om hun coalitie op te zetten of verder te brengen. Ze kunnen steunen op onze medewerkers in de provincie, die daar een netwerk hebben en heel goed begrijpen wat er nodig is om de coalities een stukje verder te brengen.”
Wat bedoel je met een coalitie, wie zijn dat?
“Dat is heel divers. Soms is het ingestoken vanuit een boer, of boeren. Bijvoorbeeld een melkveehouder die natuurinclusief wil gaan. Die zegt: joh, ik heb al buren die bij me komen, maar ik wil daar veel intensiever mee optrekken, want ik heb die buren gewoon nodig. Een andere keer is het vanuit de buren, die zeggen, we hebben een voedselcoalitie en we willen meer samenwerken met de boer. Maar je kunt ook denken aan een school, een ziekenhuis of een bedrijf dat lokaal producten wil inkopen. We hebben zelfs wijnboeren!”
Op welke manier kan een buur een boer helpen?
“Als je ziet wat er gebeurt bij de boeren die omgaan, die hebben daar eigenlijk heel vaak de buur bij nodig. Want als je omgaat naar natuurinclusief boeren, is het verrekte handig als je bijvoorbeeld ook je spullen lokaal kunt verkopen. Het kan ook voorkomen dat je financiering nodig hebt. Dan is het handig om te kijken of je crowdfunding kunt doen, of aan te haken bij andere initiatieven in je buurt. Of je hebt soms even handjes nodig. Dan is het ook wel fijn als buren als vrijwilliger kunnen meewerken of meedenken. Meehelpen oogsten ligt natuurlijk voor de hand, maar buren kunnen soms ook helpen bij hele andere, complexe vraagstukken over bijvoorbeeld de toekomst.”
En hoe helpt jullie project de boeren en de buren?
“In december gaan we met alle vierentwintig projecten om tafel zitten en het hebben over de lange termijn doelen: waar wil je naartoe? En dan terug redeneren naar: wat is dan de uitdaging die we samen gaan oppakken? Dan kijken we of we zelf de kennis voor die uitdaging in huis hebben, of niet. Of zit die bij een van de partners? We hebben Herenboeren, Land van Ons, Lenteland, Caring Farmers, Burgerboerderijen. Daar zijn al veel boeren bij aangesloten en het zijn vaak koplopers in de transitie. Ze hebben daarom veel kennis. Dan kijken we of we al een Herenboer of een Caring Farmer hebben die dit al opgelost heeft? En kunnen we die boer vragen om de oplossing met ons te delen, zodat we verder kunnen? Daar is ook budget voor. Dus we kunnen zeggen: joh, we weten dat je het druk hebt, maar we kunnen je iets betalen waardoor je bijvoorbeeld even iemand anders op je koeien kunt laten passen zodat jij een andere boer of een coalitie kunt helpen.”
Op welke manier helpen Boer&Buur zo de natuur?
“Als je iets aan biodiversiteit wilt doen, moet je niet alleen denken aan de afgebakende natuurgebiedjes, maar dan moet je ook heel goed kijken naar de manier waarop we met ons voedsel omgaan. Daar is veel misgegaan in het verleden. Als je bijvoorbeeld kijkt naar grasland, dan groeit daar verder niet zoveel behalve dat gras. We moeten dus naar een andere manier van boeren, natuurinclusief.”
De coalities gaan in januari van start, om 3,5 jaar door te lopen. Wat is het einddoel?
“Wat je nu ziet is dat er best wel mooie initiatieven zijn, en koploperboeren, voedselcoöperaties en dergelijke. Er zijn heel veel bevlogen mensen mee bezig, alleen wordt het wiel iedere keer opnieuw uitgevonden. Het is nog niet een echte beweging. Dat moet het wel worden.”
Een beweging?
“Het idee is dat er dan in 2027 een platform staat waarin boeren en buren elkaar gemakkelijk kunnen vinden. Het moet ook echt een community worden waarin boeren en buren informatie kunnen uitwisselen en waardoor uiteindelijk een kennisbank ontstaat waar nieuwe coalities uit kunnen putten. De vierentwintig coalities zijn niet het einddoel. Het zijn leerprocessen, waarbij we gaan zien: hé er zijn een aantal dingen die steeds terugkomen. Bijvoorbeeld: hoe vind ik klanten. Hoe ga ik daarmee om? Waar vind ik de kennis hierover, waar vind ik de kennis daarover? Dat mist nog. Laten we het een keer goed opschrijven.”
Waar kunnen we dat terugvinden dan?
“Je ontkomt bijna niet aan een digitaal platform. Met daarin een kennisbank, maar ook een functie van matchmaking, om boeren en buren elkaar te laten vinden. Je voert bijvoorbeeld je postcode in en je krijgt bestaande coalities uit jouw omgeving. Heel veel van ons werk gaat uiteindelijk over het beschikbaar maken van kennis en ervaring.”
Wie een bloemkool of een appel wil die niet zoveel kilometers heeft gemaakt en met maximaal een tussenpersoon -uit de korte keten dus- kan in Nederland op honderden plekken terecht. Maar avocado’s groeien vooralsnog niet in Nederland, en de meeste specerijen ook niet. Geen korte keten dus? The Good Spice werkt aan een oplossing.
Wouter van Wijk
Oké, dan moet je wel een tikkeltje buigzaam omgaan met de definitie van korte keten -maximaal vijftig kilometer, maximaal één tussenschakel- maar dat kan niet anders. “Normaal gesproken is de specerijhandel een enorme keten met zeven à acht schakels,” zegt Mariska van Zelst van The Good Spice. Het is een initiatief om specerijen uit de hele wereld te halen. Zonder al die tussenschakels. Zodat de boer er beter van wordt en zodat je verse, geurige specerijen op je bord krijgt. “De specerijen die je in de supermarkt koopt, gaan van pakhuis naar pakhuis. Het wordt maar doorverhandeld en doorverhandeld. Het is niet ongebruikelijk dat specerijen twee jaar onderweg zijn voordat ze in de supermarkt liggen. Wij hebben geen tussenhandelaren.”
Als argeloze consument kun je dan denken: ach ja, wat is het verschil? Maar de huidige handelsketen heeft grote nadelen. “Specerijen bederven niet. Dus die twee jaar kán wel, maar de smaak is dan enorm achteruitgegaan, de kleur is achteruitgegaan en de geur ook. De essentiële oliën trekken er ook langzaam uit.” Dat maakt een specerij uit de supermarkt tot iets heel anders dan een verse.
Maar dat is nog niet alles, zegt Van Zelst: “De specerijen worden met pesticiden verbouwd. Vaak worden ook oude en nieuwe oogsten vermengd, of wordt een goede oogst vermengd met een minder goede. Met alle gevolgen voor de kwaliteit.”
Door het ontbreken van die tussenhandel, vindt The Good Spice zichzelf dan ook prima passen in de korte keten, uiteraard op de kilometer-eis na: “De producten die wij leveren, groeien gewoonweg niet hier. Er zijn wel wat experimenten in kassen, maar dat is kleinschalig.” Ook let het bedrijf goed op het milieu: “Wat wij leveren is puur natuur.”
Een dingetje is nog wel de prijs. Omdat The Good Spice alles zelf doet, nog geen enorme schaal heeft en de boer wél goed beloont, is het even schrikken als je de prijs van een goede specerij ziet: een potje kost zo zeven of acht euro, terwijl een potje in de supermarkt voor twee of drie euro over de toonbank gaat. “Maar dan heb je dus ook die mindere kwaliteit” zegt Van Zelst. “In de specerijenhandel bestaan best wel wat misstanden. Ze vullen die potjes vaak ook nog af met zetmeel. Of met suiker. En zelfs plastic! Het zijn allemaal sluwe trucjes van de producenten om goedkopere producten te maken en er meer aan te verdienen.”
Ze heeft wel meer voorbeelden: “Eigenlijk kook je met plof-specerijen. Gember wordt vaak in een badje water gelegd. Het zuigt zich vol, zodat het zwaarder is. Toch betaal je ervoor. De mensen worden bedonderd.” Ze denkt wel dat de prijs omlaag kan: “Wij kopen lage volumes in. Honderden kilo’s. Dat wordt steeds meer, maar de grote partijen kopen per 100.000 kilo in. Dat merk je in de kosten voor controle, expeditie en transport.” Dat kan uiteindelijk wel omlaag. Maar het zal altijd iets duurder blijven dan de supermarkt: “We beginnen ook anders: wat heb je als boer nodig? We geven een eerlijke prijs. Die ligt vaak vele malen hoger dan de marktprijs. Bijvoorbeeld bij paprikapoeder is het vier keer hoger.”
Er is wel een groot voordeel aan de duurdere potjes: “Omdat ze zo intens van smaak zijn, heb je er ook veel minder van nodig. Bij proeverijen vallen mensen wel eens van hun stoel, omdat ze nog nooit bijvoorbeeld de intense geur van verse kaneel hebben geroken of de dieprode kleur van verse paprikapoeder hebben gezien.”
“Inmiddels is het ook zo dat mensen de smaak van de supermarkt gewend zijn. Je moet je afvragen of de supermarkt niet gewoon te goedkoop is.” Ze snapt ook dat de prijs nog te hoog is voor veel mensen: “Onze doelgroep is momenteel vooral de mensen die bezig zijn met duurzame producten en die van koken houden. We hebben in Leiden ook een aantal restaurants en een paar bakkers als klant. Koks -chefs en hobby- hebben steeds meer oog voor waar de producten vandaan komen en wie het heeft verbouwd. Hoe puur het is. Dat zit bij ons natuurlijk heel goed.”
The Good Spice staat volgens Van Zelst voor een korte keten waarbij iedereen profiteert: de boer, de natuur en de eindgebruiker. Maar het bedrijf staat voor een groter belang: “We proberen uiteindelijk de specerijhandel te veranderen.”
Terwijl steeds meer mensen hun weg weten te vinden naar boerderijwinkels, stalletjes en online bestelsystemen voor lokale producten, wordt er in de Nederlandse horeca nog relatief weinig gebruik gemaakt van lokale waren. Zeker als je kijkt naar de buurlanden. De Voedselfamilie Krimpenerwaard wil dat veranderen. Het lijkt simpel maar de praktijk is lastig, legt voortrekker Eric van Heukelom uit.
Wouter van Wijk
“Nederland is nog wat terughoudend in het gebruik van lokale producten. Zowel de consument als de horeca. Je ziet wel een broodje met kaas van de lokale boer, dat voelt goed natuurlijk, maar veel verder gaat het niet.” Dat is zonde, vindt hij: “In de Krimpenerwaard is er een mooi aanbod van lokale producten. Vooral kaas en vlees, fruitsappen en allerlei soorten onbespoten bessen. Ook heb je biologische geiten-kefir en er zijn eitjes uit Stolwijk, aardappels uit de Hoeksche Waard. De horeca zou ook van die mooie producten moeten profiteren.” Hij voegt toe: “Er moet een kentering komen.”
Van Heukelom loopt al een tijdje mee in de logistiek, maar dan op een heel ander vlak: computerchips. Hij zet zijn kennis nu in om samen met zijn vrouw Siep de kar te trekken voor lokaal eten in de horeca. De afgelopen maanden zocht hij samen met zijn vrouw voor de voedselfamilie Krimpenerwaard, en met steun vanuit De Kortste Weg, naar obstakels die de horeca tegenkomt. Conclusie: “Er zijn drie zaken écht belangrijk voor de gemiddelde horeca-onderneming: de prijs, de leverbetrouwbaarheid en het levergemak.”
“In de horeca is men gewend, vandaag bestellen, morgen in huis. Als je spruitjes besteld, kun je er vrij zeker van zijn dat deze overmorgen op het bord van de gasten liggen. Het is een obstakel als blijkt dat de spruitjes niet geleverd kunnen worden!” Dat is een flink obstakel, ziet hij. “Daarbij komt ook het bestelgemak. Bij de groothandel ga je naar een website. Je doet klik klik klik en je hebt het morgen binnen. Voor lokale producten bestaat zoiets nog niet echt.”
Die problemen zijn misschien best oplosbaar, denkt hij. Waarbij het bijvoorbeeld zou helpen als de koks zich flexibel opstellen: “Blijken er geen spruitjes te zijn, dan spitskool op het menu. Of kijk eens naar de portie-grootte. We hebben berekend dat het op jaarbasis enorm scheelt als je de portiegroottes van het vlees tien procent verkleint en de groenten tien procent vergroot. Op die manier kun je ruimte in het budget creëren en meer lokaal en inkopen.”
Van Heukelom ziet ook wel dat niet ieder eetcafé dat kan doen: “We hebben een hoeve hier. Eigenlijk hoef je het vlees niet eens te kruiden, zo goed is het! Maar dan zit je wel met een hogere inkoop. Een paar restaurants in het hoge segment doen dat, voor andere horeca is het te duur.” Eetcafés kopen liever meer voor minder geld. “‘Smaak kan een kok ook maken’, zeggen ze dan.” Dat is maar deels waar natuurlijk, kruiden kunnen niet alles goedmaken.
Niet alleen de horeca moet de hand in eigen boezem steken, de consument speelt ook een grote rol: “Je ziet de consumenten zeker bewuster worden, maar wanneer ze uit eten gaan, vragen ze niet naar lokale producten. Als dat zou gebeuren zou dat wel helpen.” Hij hoopt dat concurrentie zijn werk doet: “Als een horecaondernemer het ziet bij de buurman, dan wekt dat toch interesse. We raden de ondernemers aan om te starten met een aantal gerechten op de kaart en er ook bij te vermelden dat de ingrediënten uit de streek komen. Kijk eens wat de gast doet als zij een keuze kunnen maken tussen een lokaal stukje vlees en iets waarvan de herkomst onduidelijk is.
“Mensen moeten ook wennen, we hebben hier verderop een kaasboerderij zitten, die is goedkoper dan de supermarkt. Toch gaan veel mensen liever naar de supermarkt, voor het gemak en de goedkope kiloknaller. De grote supermarkten maken miljarden winst en de boer ziet daar zo weinig van terug.”
Ook zijn er verborgen voordelen van lokaal eten, ziet Van Heukelom: “Kijk eens wat je ervoor terugkrijgt: een mooi landschap en heerlijk vers en gezond eten wat niet duizenden kilometers heeft afgelegd voor het op je bord komt. Je helpt daarmee de boer, het land en jezelf.”
Om verder te komen heeft de Voedselfamilie een plan opgesteld dat bestaat uit een aantal projecten. “Je hebt best wel een lange adem nodig om alle neuzen de goede kant op te krijgen. We kijken bijvoorbeeld naar een distributiepunt voor de Krimpenerwaard en omgeving, hoe we dit kunnen opzetten zodat de horeca met gemak de bestelling kan doen om zo lokaal mogelijk mooie en lekkere producten kan bestellen. Dit is een lange weg, maar we komen daar wel.”
In minder dan een jaar tijd opende Oogst, een Leidse winkel zonder personeel met grotendeels lokale producten, dit weekend een tweede winkel in Woerden en staat een derde op stapel in Haarlem. Waar komt dit snelle succes vandaan?
Kees Vermeer
Initiatiefneemster is Fennie Lansbergen. Voorheen werkte ze bij Enviu, dat duurzame bedrijven bouwt in met name Afrika. Zo had ze veel contact met boeren in Kenia. “We wilden hen helpen om veerkrachtiger te worden met het oog op klimaatverandering. Zo ontstond mijn interesse in regeneratieve landbouw. Ik denk dat dat veel kan bijdragen aan het oplossen van crisissen die we nu wereldwijd meemaken. Ik wilde mijn kennis daarom ook gaan toepassen in Nederland en ben met enkele boeren gaan samenwerken om na te gaan wat zij nodig hebben om een transitie naar duurzaamheid te maken.” Ze zag dat de afstand tussen milieubewuste consumenten en natuurinclusieve boeren nog te groot was. Oogst moet die overbruggen.
Lansbergen kwam in contact met Johannes Regelink van Burgerboerderij De Patrijs bij Lochem. Die had het idee om zijn producten in vijf onbemande winkels rond de boerderij te verkopen. Lansbergen deed daar marktonderzoek voor en werd zelf ook enthousiast voor het idee. Met Regelink werkte ze dat verder uit en zo ontstond Oogst, met boeren als franchisenemer van een winkel. “We helpen boeren om het zelf, of samen met anderen te realiseren”, zegt Lansbergen. “De eerste Oogstboer is Joost van Schie, boer en kaasmaker in Warmond. Inmiddels is hij aan boord gestapt van Oogst als medeoprichter. We bouwen het nu samen uit.” Dit weekend opende in Woerden een tweede Shop-winkel, met melkveehouder Ramona Schalkwijk van Bloemenweidemelk in Montfoort als franchisenemer. De derde winkel komt in Haarlem. “Daar werken we met onderneemster Femke Prins als franchisenemer, we zijn nu op zoek naar een geschikt winkelpand.” Voor Woerden en Haarlem loopt tot eind april nog een crowdfunding.
In de winkels kunnen mensen terecht voor groenten, fruit, zuivel, vlees en eieren van lokale natuurinclusieve boeren. Winkelen gaat met behulp van de Oogstapp. Daarmee kunnen klanten de winkeldeur openen, de producten intikken die ze meenemen en afrekenen met iDeal. In de app is ook een voorraadsysteem ingebouwd voor de franchisenemer, die de logistiek en de bevoorrading doet. Zij gaan daarvoor regelmatig op pad langs de lokale boeren die de producten leveren. “Rond Leiden zijn dat er zo’n twaalf”, laat Lansbergen weten. “We hanteren een straal van ongeveer 25 kilometer rond de winkel. We verkopen dus echt lokale producten. Dat is ook praktisch voor de franchisenemer, omdat die de producten bij de meeste boeren ophalen.”
Met een winkel zonder personeel loop je het risico op diefstal, maar daar is Lansbergen niet zo bang voor. Ze gaat uit van ‘goed vertrouwen’, en daarbij weet Oogst wie er wanneer in de winkel is. Ook hangen er een paar camera’s. Ze laat weten dat het in Leiden erg goed gaat, mensen vinden het juist ook erg leuk dat er vertrouwen wordt geschonken. Bovendien denkt ze dat het probleem een stuk minder aanwezig is omdat veel mensen ook juist voor de boer komen.
Veel boeren hebben al een boerderijwinkel om hun producten rechtstreeks aan de klant te verkopen. Wat is voor hen de meerwaarde van Oogst? “Hoewel de meeste van onze deelnemende boeren inderdaad een boerderijwinkel hebben, gaat het daar vaak om kleine volumes”, licht Lansbergen toe. “De boeren moeten het overgrote deel van hun productie nog steeds aan groothandels leveren. Wij streven naar een relevante afzet voor een boer. En wij gaan voor een goede prijs, sowieso een hogere prijs dan van de groothandel. Groot voordeel voor onze boeren is dat wij de producten bij hen ophalen. In veel concepten voor de korte keten moeten boeren zelf rijden, wat hen veel tijd kost. Bovendien is het onze ambitie om in een plaats of regio meer winkels te openen, met producten van dezelfde boeren. Dat vergroot hun afzetmogelijkheden.”
Daarnaast wil Lansbergen op deze manier ook een podium geven aan pionierende boeren: “Velen doen heel mooi werk zonder dat veel mensen daarvan weten. Bij ons krijgen zij een goede prijs voor hun producten en bovendien geven wij hen publiciteit. Met een nieuwsbrief vertellen we aan klanten hoe de boeren werken, welke keuzes zij maken en hoe de producten worden gemaakt.”
Lansbergen hoort veel goede reacties over Oogst. De boeren vinden het erg leuk dat hun producten nu ook in de stad te koop zijn. Zij merken dat dat uitstraling heeft naar hun winkel. ”En klanten waarderen de duurzame en lokale opzet. Zij ervaren het gemak dat zij nu lokale producten dicht bij huis kunnen kopen. Bovendien vinden veel mensen het interessant om de verhalen achter de producten te lezen in onze nieuwsbrief. We horen dat velen al op zoek waren naar een opzet zoals van ons. Dus Oogst sluit aan bij een behoefte.”
Hoewel het in de landelijke politiek en de landelijke media veel over de Eerste Kamer gaat, zijn de komende verkiezingen voor de provincies en waterschappen erg belangrijk voor de natuur, het milieu en boeren in de directe omgeving. Op dat gebied wordt er bij provincies en waterschappen veel beslist. Waar en hoe worden boeren mogelijk uitgekocht vanwege de stikstofmaatregelen? Waar en hoe wek je meer duurzame energie op? Hoe hoog staat het grondwater? Er valt echt wat te kiezen, blijkt uit een rondje langs digitale stemwijzers.
Het aantal stemwijzers verschilt per provincie. Koploper is Zuid Holland met tien (!) stemwijzers. Zo is er een algemene wijzer van Mijnstem en maakte Kieskompas er een voor het zuiden van de provincie én een voor het noorden. Wie een groene kijk op de materie wil, kan terecht bij het Groene Kieskompas van de Natuur en Milieufederatie Zuid Holland (ook een van de initiatiefnemers van deze website en de Kortste Weg). Daarnaast zijn er zes stuks voor de zes waterschappen die actief zijn in de provincie.
Dat de verschillen tussen partijen groot zijn, wordt snel duidelijk als je ze invult. Zeker als het over landbouw en natuur gaat. Niet verrassend gaan ook op provinciaal niveau Partij voor de Dieren, GroenLinks, PvdA en ChristenUnie het meest voor een groene wereld en natuurlijk boeren. PVV, JA21 en Forum scoren het minst groen, gevolgd door VVD en CDA. Dat volgt in grote lijnen het landelijke beeld, waarvan Kiesklimaat.nl het stemgedrag op landelijk niveau in kaart bracht.
Op de stemwijzers moet de kiezer aangeven in hoeverre die het eens is met stellingen als: “Megastallen verbieden”, “Boeren extra subsidie geven om te verduurzamen” en “Om de natuur in het Groene Hart te beschermen moet het waterpeil omhoog, ook als boeren daar last van hebben” Op basis daarvan berekent de website welke partij het dichtst bij de antwoorden van de gebruiker ligt.
Het Groene Kieskompas doet het iets anders. De makers legden partijen die vier jaar geleden meededen stellingen voor als: “Door de provincie verleende subsidie als voorwaarde moet hebben dat er geen gebruik mag worden gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen.” en “In de buurt van kwetsbare en stikstofgevoelige gebieden (Natura 2000) nieuwe vestiging van landbouwbedrijven via provincie omgevingsverordening worden uitgesloten.” Op basis van de antwoorden ontstaat een handig overzicht met per partij een al dan niet groen plaatje.
Waterschappen zijn vaak een ondergeschoven kindje bij verkiezingen, iets wat niet terecht is als je kijkt naar landbouw en natuur. De waterschappen beschermen niet alleen de dijken, maar beslissen ook over de hoogte van het grondwaterpeil; erg belangrijk voor zowel boeren als natuur. Met vaak een tegengesteld belang. Ook spelen ze een rol in bijvoorbeeld het openstellen van de natuur voor recreatie.
De stemwijzers voor alle 21 waterschappen van Nederland vindt u hier, een overzicht van de provinciale stemwijzers en kieshulpen staat hier, met als bonus een overzicht van de landelijke partijprogramma’s.
Bijna was Sebastiaan Bos (54) agrarisch ondernemer van het jaar. Zijn biologische groentekwekerij in Katwijk, die wekelijks tussen de 3.200 en 3.500 groente- en fruitpakketten aan huis bezorgt, was een van de vijf genomineerden door vakblad De Boerderij. Hij vindt het eervol om een geslaagd voorbeeld voor de sector te zijn. Dat had hij 26 jaar geleden, toen hij ‘zonder bezit, maar met een hoop passie’ begon, niet durven dromen.
Marijn Kramp
Zongebruinde medewerkers schoffelen tussen rijen groenten. Her en der staan grote, witte tunnelkassen. Een paar schuren en loodsen complementeren de biologische kwekerij Kievit. Je waant je bijna in het buitengebied. Bijna, want wie zijn blik wat hoger richt, ziet flats en een drukke provinciale weg. De kwekerij staat in de bebouwde kom van Katwijk, in de wijk Zanderij. Een van de medewerkers wijst de weg naar eigenaar Sebastiaan Bos. ‘Hij is daar ergens’, gebaart hij naar het hoge maïs, terwijl hij hard ‘Sebastiaan’ roept. Het maïs begint te bewegen. Een man duwt de groene stengels en bladeren opzij en wurmt zich er tussenuit.
Met grote passen komt Sebastiaan Bos (54) aanlopen. Een ferme handdruk gevolgd door een weids gebaar naar de rijen groenten. ‘Mooi hè, allemaal biologisch gekweekt’, zegt hij trots. Ze worden in pakketten verkocht én thuisbezorgd. Elke week pakken zijn medewerkers zo’n 3.200 tot 3.500 biologische groentepakketten in. Dat gebeurt in een loods even verderop op een bedrijventerrein, vertelt Bos. Van daaruit vertrekken ook de busjes die de pakketten in de wijde omgeving – grofweg van Haarlem tot en met Den Haag – aan huis bezorgen. Al pratend beent Bos over het tuinpad. Hij is bijna niet bij te houden. Een houten brug verbindt de twee tuinpercelen. Eronder een brede sloot. ‘We hebben gelukkig geen watergebrek. Maar de hitte van afgelopen zomer heeft er wel ingehakt. Stugger blad, kleinere vruchten… Toch, we mogen niet klagen. Het is elders in het land veel erger.’
Echte fans
De tuin staat er mooi bij, maar het viel niet mee om dat voor elkaar te krijgen, vertelt Bos. ‘Ik dacht, toen we dit perceel vier jaar geleden kregen toegewezen, dat het wel goed zat met de grond. Er was namelijk ooit eerder op getuinierd, het lag alweer een tijd braak en er was voldoende water. Allemaal omstandigheden waardoor ik goede hoop had. Maar de grond bleek helemaal kapot. Er zit een onverwoestbaar onkruid in waar we vier jaar na dato nog steeds aandacht aan moeten besteden.’
Bos gebruikt plantaardige stikstof: maaisel uit natuurgebieden, waarmee hij de grond verbetert. ‘We kweken dus niet alleen biologische groenten, maar maken ook de grond weer gezond. En dat lukt. De grond is nu al een stuk donkerder dan de zandkleur van toen we net begonnen.’ Voor Bos ging met de 1,7 hectare grond in Katwijk een lang gekoesterde wens in vervulling. ‘Toen ik mijn bedrijf begon, 26 jaar geleden, was dat namelijk mijn plan: direct voor een klantenkring biologische groente telen en die in pakketten aan huis leveren. De eerste twee jaar ging dat goed. We huurden een stuk grond van iemand en al snel leverden we groentepakketten aan huis. Maar toen liep de huurovereenkomst spaak, doordat de plannen van de grondeigenaar niet overeenkwamen met die van ons.’
Toen Bos de grond kwijtraakte, wilde hij zijn bedrijf opdoeken. ‘Voor mij was die eigen tuin waarin wij de groenten kweekten, het hart van de zaak. Ik kon dat niet los zien van de biologische groentepakketten.’ Maar daar dachten zijn klanten anders over. Die wilden wekelijks hun biologische groente. ‘Zij drongen erop aan dat wij doorgingen met leveren. Dus toen zijn we biologische pakketten gaan maken met andermans biologische groenten.’
Mond-tot-mondreclame
Dat klinkt simpeler dan zelf telen, maar dat was het niet. ‘Die hele logistiek, zorgen dat alles er op tijd is, dat het gevarieerd genoeg is en dat we de pakketten het hele jaar rond bij de klanten kregen, bleek veel lastiger dan ik dacht. We gingen bijna failliet. Toen ben ik gaan puzzelen op de logistiek. Ik vond dat ik dat veel beter in de vingers moest krijgen. Daar heb ik een flink aantal jaar over gedaan.’ Intussen groeide het bedrijf door. ‘Gewoon via mond-tot-mondreclame. We hadden nog geen website ofzo. Dat kwam pas later. We onderhielden contact met onze klanten via een nieuwsbrief. Daarin schreven we ook over de leuke dingen die we meemaakten. En zo werden steeds meer klanten echte fans.’
Het bedrijf kwam in rustiger vaarwater en bleef in de jaren erna gestaag doorgroeien. Maar het gebrek aan land bleef knagen, vertelt hij. Helemaal toen hij een collega-tuinder hielp met gezamenlijke teelten. ‘Ik ging toen al richting de vijftig en iedereen vond mij al te oud voor dat fysieke werk. Maar ik stond daar toch lekker te harken!’ Dus toen hij hoorde dat de gemeente Katwijk percelen grond beschikbaar stelde voor bedrijven met maatschappelijke waarde, greep hij zijn kans. Hij diende een aanvraag in en die werd gehonoreerd.
Koesteren
Bos mag nog zes jaar in de Duinvallei blijven van de gemeente. Dat geeft perspectief. Alhoewel… ‘Je moet er zoveel voor doen om gewoon je werk te kunnen doen. De regelgeving is killing. Dat is niet normaal. Biologische tuinbouw moet de toekomst zijn, maar met zulke extreme regelgeving en controle gaat dat echt niet lukken.’
De overheid zou bedrijven als het zijne juist moeten koesteren, vindt hij. Hij wijst op de jonge vrouw die verderop op haar knieën achteruit schuift, terwijl ze plantjes in keurige rijen poot. ‘Eerlijk werk in de buitenlucht. Zonder HR-management en corporate gedoe. Kantoormensen weten niet wat ze missen. Al die jongeren die zonder dat ze echt weten wat ze willen, het management of de communicatie in gaan. Dat vind ik zo zonde. Het is heerlijk op de tuin. En er is genoeg uitdaging. Als je de hele keten verzorgt, dus van kweken tot bezorgen, wordt broccoli poten een stuk interessanter.’ Hij kijkt op zijn horloge en roept naar de medewerkster. ‘Moet jij niet een keer lunchen?’ Nee, antwoordt ze. Ze maakt eerst liever even het bed af. Een medewerkster naar Bos’ hart. ‘Inzet vind ik belangrijk. Goed zijn voor het bedrijf. Beseffen dat je samen het bedrijf bent. Zoiets ontstaat niet vanzelf bij medewerkers. Dat moet je mensen leren. We sjokken hier bijvoorbeeld niet. We houden er graag tempo in. Schouders eronder, de beuk erin. Daar heb je wat aan in het leven. En als iemand na een paar dagen hard werken stram is geworden, dan vraag ik of hij of zij niet liever een dagje wil inpakken. Dan krijgt het lichaam even rust.’
Aan elkaar denken
Voor Bos valt dit allemaal onder de kernwaarde van zijn bedrijf: verbinden. ‘Verbinden met elkaar, met de klanten, met de natuur. Die kijk op het leven passen wij ook toe op onze werkzaamheden in de tuin en aan de inpaktafel. Wij leren mensen om aan elkaar te denken. Dus snij je de groente schoon af of zit er nog een hoop aarde aan, waardoor de inpakkers straks meer werk hebben? Ben je behulpzaam naar je collega’s? Pak je de groenten in op een manier die fijn is voor de klant? Dat is je verbinden. Daar draait ons bedrijf om. Niet om zaken als winstmaximalisatie ofzo.’
Ontdekken
Mensen kansen geven en opleiden tot goede en betrokken medewerkers, dat staat bij Bos centraal. Zelf ontbeerde hij die hulp, vertelt hij. Zijn familie, die overigens niks had met landbouw of tuinieren, viel uit elkaar toen zijn vader plotseling overleed. Bos was toen zeventien. Die klap kwam hard aan. ‘Ik werd op mezelf teruggeworpen. Werd van school getrapt en mijn sociale netwerk viel uiteen. Ik stond er alleen voor en dat zette me uiteindelijk aan het denken. Wat vond ik zelf nou echt belangrijk? Waar wilde ik mijn leven aan wijden? En zo kwam ik uit bij biologische tuinbouw.’ Hij kijkt om zich heen. Naar de rijen groenten, de medewerkers, de schuren en de bloementuin. ‘En zie het resultaat na 26 jaar. We maken voeding die gezond is voor mens en natuur. Het is mooi en eerlijk werk.’ Bos betreurt het dat bij veel mensen kennis ontbreekt van de landbouw en gezonde voeding. ‘We zijn met zulke onbelangrijke dingen bezig. Als je op je sterfbed ligt en je leven overdenkt, hoe kijk je dan terug op al die uren dat je naar een scherm keek? Echt, ik gun het iedereen dat ze zichzelf tegenkomen. En dat ze ontdekken wat echt van waarde is.’
Met toestemming overgenomen uit Rabo & Co Leiden/Katwijk
Dat er de komende decennia veel gaat veranderen op het boerenbedrijf, lijkt inmiddels een open deur. Door stikstofproblemen, bevolkingsgroei, klimaatverandering, gezondheidsproblemen, veranderende eetgewoontes en technologische vooruitgang, boert de boer in 2050 heel anders dan nu. Duurzamer, gezonder, diervriendelijker, zo is de gedachte. Maar hoe? Daarover verschillen de meningen nogal. In een serie interviews zet De Kortste Weg de visie neer van iemand die aan die toekomst werkt, of erover nadenkt. Deze keer: emeritus hoogleraar levensmiddelentechnologie Tiny van Boekel (WUR).
Wouter van Wijk
“Hoe de toekomst van de boer eruit ziet, is natuurlijk een vraag die je moeilijk even kunt beantwoorden. Wel zijn er volgens mij een paar trends die zeker gaan doorzetten. Zo zal het zal geen nieuws meer zijn dat mensen steeds meer plantaardig en minder dierlijk voedsel gaan eten. In tegenstelling tot Jaap Korteweg geloof ik dat er wel degelijk ook een plek is voor dierlijke producten. De schaal waarop wordt wel heel anders.
Er zijn twee krachten die op elkaar inwerken: enerzijds veroorzaakt de landbouw overduidelijk milieuproblemen, hoe je het ook bekijkt. Aan de andere kant moeten mensen gevoed worden en groeit de bevolking nog steeds. Om dat aan te kunnen, moeten we veel meer op plantaardige basis gaan werken.
Ik doe al dik twintig jaar onderzoek aan plantaardige alternatieven. Er is heel veel verbeterd in die tijd. Maar het moet verder gaan. Ik verwacht dat het sentiment ‘ik wil vlees’ wel zal verdwijnen. Ook omdat vlees op termijn veel duurder wordt, dat is onvermijdelijk door de milieuproblemen en de grondstofkosten. Tegelijk worden de plantaardige alternatieven veel goedkoper, door marketing en schaalgrootte.
Kweekvlees en -zuivel spelen daarbij ook een grote rol, omdat er uiteindelijk ook plantaardige grondstoffen voor gebruikt worden. Kweekvlees komt eraan, maar heeft nog tijd nodig. Het is de vraag in hoeverre het economisch en milieutechnisch echt kan, maar het komt er uiteindelijk wel, denk ik. Kunstzuivel is technisch een stuk gemakkelijker. Het zal nog een jaar of tien duren, maar dan is het er wel.
Dat zet de boel voor boeren wel op de kop. Het is daarbij eigenlijk een probleem dat Nederlandse landbouw zo geavanceerd is. Om dat te bereiken moeten we namelijk heel veel grondstoffen importeren. Dat is onwenselijk, want de reststoffen blijven in Nederland. En daarmee ook de problemen.
Je moet echt toe naar circulaire landbouw. Dat kan ook zeker, alleen moeten we onze levensstijl aanpassen. Technisch is het zeker mogelijk, maar het vereist gedragsverandering en politieke wil. Nu moet alles zo efficiënt en goedkoop mogelijk. Alles moet altijd beschikbaar zijn. Dat kan misschien niet meer. De westerse wereld moet dan privileges opgeven. Dan moet je kijken naar het vlees eten, de verdeling van de welvaart. Dat wordt niet gemakkelijk, daar heb je een hele lange adem voor nodig. Of een crisis. Daarbij gaan dingen schuiven. Dat zie je nu met gas. Dat zal ook met voedsel gebeuren. De mensheid heeft soms een crisis nodig voor sociale veranderingen. Dan ontstaat de politieke wil wel.
We hebben een liberale regering die het aan de markt overlaat. Daardoor ligt Nederland gewoon achter in hoogtechnologische investeringen. Dat geldt voor meer terreinen, maar zeker ook voor de landbouw en voedsel. Het ministerie heeft wel wat geld beschikbaar, maar is het genoeg? Dat denk ik niet.
De overheid zou veel meer kunnen doen, niet alleen voor kweekvlees en -zuivel, maar ook voor plantaardige alternatieven. De overheid laat de oren nu hangen naar boerenprotesten, dus ik verwacht weinig extra investeringen in plantaardige vlees- en zuivelvervangers. Tegelijkertijd moet je het niet alleen op de overheid schuiven. Het is ook een maatschappelijk probleem. Mensen zijn niet bereid om de vleesconsumptie te halveren, terwijl dat echt nodig is.
Dat er geen toekomst voor de boer zou zijn, vind ik onzin. Er is een toekomst, die is alleen anders. Honderd jaar geleden was alles ook circulair. Alles wat we niet aten ging naar de kippen en de varkens. Daar moet je eigenlijk naar terug. Maar op een hele andere schaal en met moderne technieken.
Zo tekent de richting zich voor boeren wel af: meer plantaardig, circulair. En kijken of je er bedrijfseconomisch mee rond komt. Daar is wel veel meer steun vanuit de banken en de overheid voor nodig. Nu is die vooral gericht op oude werkwijzen. Het kost de boeren wel veel investeringen en winstmarge. Daarvoor moeten ze gecompenseerd worden.
De landbouw zou zich minder op kwantiteit en meer op kwaliteit moeten richten. Ik zou graag zien vanuit de grote boerenbeweging mensen gaan roepen ‘het kan anders!’ Dat gebeurt nu wel, maar te weinig.”