De Kortste Weg

Was ik een paar weken geleden in mijn vorige column nog vol bewondering over het verhaal achter de gangbare glastuinbouw, de regels en eisen waaraan zij moeten voldoen en het milieubewuste telen, werd ik vervolgens met beide benen op de ‘bodem’ gezet door twee kritische reacties.

Marja van der Ende

Ik voelde me meteen heen en weer geslingerd door die verschillende kanten van voedselproductie, biologisch en niet-biologisch. De een zegt dit en de ander zegt dat, voor mij als meer dan gemiddeld kritische consument een verwarrende positie. Door een beetje graven in mijn eigen hersenpan en het stellen van meer vragen, realiseerde ik me dat er nog een belangrijke schakel in mijn vorige columns ontbrak: de bodem en voeding voor de planten waarvan wij de vruchten eten.

Greenwashing

Ik werd op die ontbrekende schakel gewezen door twee voedselproducenten: David Luijendijk en Roel van Buuren. David heeft een biodynamisch glastuinbouwbedrijf in Roelofarendsveen, Kwekerij Eko-Logisch. Hij teelt op volle grond en in de koude kas. David wees mij op het (voor mij onbewuste) ‘greenwashing’ aspect in mijn vorige column. David: “Alle gangbare glastuinbouw is chemie landbouw. Van overal wordt grondstof, arbeid, vandaan gesleept. Veel goedkoop voedsel voor ver weg. Hier is niks lokaals aan. Koop lokaal is een vorm van groenwassen, het echte probleem bedekken met de mantel der romantiek. De gangbare chemie landbouw loopt tegen alle grenzen aan. Fossiel verwarmen terwijl de aarde maar 10.000 vaten olie produceert per jaar. Pompen we eeuwen aan vastgelegd CO2 op. Ook in geothermie (red. aardwarmte) blijft het probleem dat het product voor een wereldmarkt wordt geproduceerd tegen een lage kostprijs. Waarom telen al die Westlanders geen 30 verschillende soorten groenten, zodat je alles wat je nodig hebt lokaal kan kopen?”. 

Ouderwets NPK denken

Ook Roel van Buuren van Biologische Boerderij Landlust reageert uitgesproken op mijn column. “Substraatteelt natuurlijk noemen is een beetje het ouderwetse NPK denken.” Dat laatste is een denkrichting in de agrarische chemie waarbij de elementen die het vaakst voorkomen, enkel als belangrijk bestempeld zijn. De toegepaste 5 mineralen (Ca – Calcium, Mg – Magnesium, K – Potassium/Kalium, S – Zwavel en P – Fosfor) blijken echter maar voor 2% van de droge stof van de plant uit te maken. In de natuur kunnen een paar micro nutriënten van een bepaald sporenelement belangrijker zijn dan kilo’s van deze 5 mineralen. Kortgezegd draait alles dus om de verhoudingen in bodem en voeding. (Bron: vruchtbarebodem.nl)

“Als je een plant stikstof, fosfaat en kali geeft, dan groeit het wel. Maar dan mis je zoveel stoffen die normaal in een gezonde bodem zitten. En die dus ook in je voeding komen. Steenwol met plastic is natuurlijk ook super slecht omdat je alles weer weg gooit en het gecomposteerd en gerecycled moet worden”, zegt David.

Experimenten in glastuinbouw

Ik ben blij met deze kritiek, het maakt me nieuwsgierig naar meer. Ik vroeg daarom aan mijn gesprekspartner van de vorige column, Nathalie Zwinkels van Courgettefleur, welke voeding de planten in de glastuinbouw krijgen: “De reguliere teelt gebruikt kunstmeststoffen, maar zorgvuldig gedoseerd, zoals mogelijk is in substraatteelt. Er wordt momenteel in de reguliere teelt geëxperimenteerd met natuurlijke meststoffen, met varkensmest en daarvan een soort thee trekken. Substraten kunnen ook iets anders dan steenwol zijn. Er wordt veel geëxperimenteerd met vervangende substraatvormen als kokos en perliet [red: een bodemverbeteraar]”.

Dat er veel wordt geëxperimenteerd om de reguliere glastuinbouw meer in de richting van biologisch telen te brengen, blijkt ook uit dit artikel over een biologische voedingsoplossing, uit 2019. De Van der Knaap Groep, een Westlandse ontwikkelaar voor substraten, heeft voor de VS en Canada een biologische voedingsoplossing ontwikkeld; in die landen wordt teelt ‘los van de ondergrond’ wel als biologische teelt erkend. Uit onderzoeken blijkt dat de producten bij het toepassen van deze voeding meer smaak en meer voedingswaarden bevatten.

(In Europa is substraatteelt niet erkend als biologisch, dus kan bij toepassing van deze biologische voeding de vrucht ook niet als biologisch geteeld bestempeld worden.)

Voortschrijdend inzicht

Hoewel de ontwikkelingen in de gangbare glastuinbouw duidelijk ook voortschrijden en steeds natuurlijker lijken te worden, betwijfel ik of het niveau van voedingswaarde van biologisch of biodynamisch op volle grond geteelde producten ooit gehaald wordt. Ik vraag me dit al af sinds ik in 2007 een basisopleiding in orthomoleculaire voedingsleer volgde. En tijdens bijeenkomsten over voedselproductie die ik in de eerste jaren na de start van Fietsen voor m’n eten bijwoonde, kreeg ik nooit een duidelijk antwoord op de vraag of er in de reguliere tuinbouw ook onderzoeken naar voedingswaarden van producten worden gedaan. De experimenten in de glastuinbouw lijken vooral gericht op zoveel mogelijk productie op zo min mogelijk oppervlakte, om de in omvang toenemende wereldbevolking te kunnen voeden. Maar is dat dan voeding of vulling? 

Zelfs uit diverse onderzoeken, verzameld door het Informatiecentrum Voedingssupplementen en gezondheid in dit artikel, kan toch nog niet hard geconcludeerd worden dat een afname van de voedingswaarde van onze voeding direct te wijten is aan een verminderde kwaliteit van de bodem. Ook factoren als het kweken van nieuwe plantenrassen (die meer en grotere producten voortbrengen) en klimaatverandering kunnen hierin een rol gespeeld hebben.

Wat mij als kritische consument opvalt bij het stellen van vragen aan voedselproducenten, is dat iedere speler in de voedselmarkt bruist van enthousiasme voor de eigen gekozen weg en de overtuiging heeft goed en gezond bezig te zijn. Dit is gezien vanuit het door hen gekozen oogpunt. Ieder teeltsysteem blijkt echter ook minpunten te hebben. Gangbare telers kiezen voor substraat om meer productie te hebben, minder plagen te hoeven bestrijden en minder water te verspillen, maar gebruiken nog veelal kunstmest en steenwol als voedingsbodem hetgeen de voedingswaarde in de vrucht wellicht niet ten goede komt. 

Biologische producenten kiezen voor volle grond vanwege de bodemgezondheid en voedingswaarde van de producten, maar verbruiken veel meer water omdat het wegsijpelt in de ondergrond en verliezen vaker productie door plagen. Dit laatste wordt overigens tegengesproken door David: “Ik gebruik al zeker 15 jaar niks om mijn gewassen te beschermen, behalve goede compost. Ik heb een bovengemiddeld saldo (euro opbrengst) in de kas, van € 33 vergelijkbaar met een chemie paprika teelt. Maar dan zonder kunstmest, afval, biodiversiteit verlies, gasverbruik, dus minder kosten.”

Terug in de tijd 

Wederom vraag ik me af: kunnen we nog terug naar de tijd vóór de industriële (chemische) land- en tuinbouw, toen alles nog biologisch op de volle grond geteeld werd? 

Reeds in 1948 legde huisarts Frits Gouwe een duidelijke link tussen bodemgezondheid en de gezondheid van de mens. In zijn pleidooi in het boekje ‘Bodemgezondheid’ gaf hij uitleg over de elementen waaruit een gezonde bodem moet bestaan om gezond voedsel voort te brengen, zodat mensen niet ziek worden: “1. Een volledige voeding (alle eetbare gedeelten worden gebruikt), 2. Alle voedsel groeit bij het stelsel van de totale kringloop, 3. Alle voedsel is vers van de bodem met zo min mogelijk denaturatie door koken, steriliseren, bevriezen of conserveren.”

Dr. Gouwe waarschuwde in zijn boekje ook voor “een snelle afname van sporenelementen in de grond met grote gevolgen voor de voedingswaarden van landbouwproducten”. En zelfs de uitvinder van kunstmest, Justus von Liebig, kwam al in 1850 tot “de herbezinning dat landbouw niet kan worden gereduceerd tot een zuiver chemisch proces van stikstof (N), fosfaat (P) en kalium (K)”, het ouderwetse NPK denken dus. Hoe is het dan toch zo gelopen dat deze denkrichting verankerd is geraakt in de land- en tuinbouw? 

Ik kreeg het boekje van dr. Gouwe vorig jaar in mijn handen gedrukt door Liane Lankreijer, die zich vanuit de Voedselfamilies Zuid-Holland in samenwerking met de provincie inzet voor een gezonde en duurzame voedselomgeving. Het boekje belandde vorig jaar nog op mijn hoge stapel boeken om te lezen, maar voor deze column was het de hoogste tijd om het te lezen. En ik kan het iedereen aanraden. Door Roel werd ik ook nog gewezen op de bijeenkomsten van de Voedselfamilies over de relatie tussen bacteriën, bodem en buik. Nog meer voedingsstof om te onderzoeken dus.  

De link tussen een gezonde bodem en een gezond lichaam is mij nu nog meer dan duidelijk geworden. Dit voortschrijdend inzicht gaat nog beter dan ooit mijn keuzes bepalen, welke voeding ik in mijn mond stop. Dat worden weer vele mooie fietstochtjes, wellicht iets verder buiten de Westlandse grenzen dan voorheen. En een kritisch mens heeft de halve wereld, dus ik blijf twijfelen en vragen stellen.

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Wie een bloemkool of een appel wil die niet zoveel kilometers heeft gemaakt en met maximaal een tussenpersoon -uit de korte keten dus- kan in Nederland op honderden plekken terecht. Maar avocado’s groeien vooralsnog niet in Nederland, en de meeste specerijen ook niet. Geen korte keten dus? The Good Spice werkt aan een oplossing.

Wouter van Wijk

Oké, dan moet je wel een tikkeltje buigzaam omgaan met de definitie van korte keten -maximaal vijftig kilometer, maximaal één tussenschakel- maar dat kan niet anders. “Normaal gesproken is de specerijhandel een enorme keten met zeven à acht schakels,” zegt Mariska van Zelst van The Good Spice. Het is een initiatief om specerijen uit de hele wereld te halen. Zonder al die tussenschakels. Zodat de boer er beter van wordt en zodat je verse, geurige specerijen op je bord krijgt. “De specerijen die je in de supermarkt koopt, gaan van pakhuis naar pakhuis. Het wordt maar doorverhandeld en doorverhandeld. Het is niet ongebruikelijk dat specerijen twee jaar onderweg zijn voordat ze in de supermarkt liggen. Wij hebben geen tussenhandelaren.” 

Als argeloze consument kun je dan denken: ach ja, wat is het verschil? Maar de huidige handelsketen heeft grote nadelen. “Specerijen bederven niet. Dus die twee jaar kán wel, maar de smaak is dan enorm achteruitgegaan, de kleur is achteruitgegaan en de geur ook. De essentiële oliën trekken er ook langzaam uit.” Dat maakt een specerij uit de supermarkt tot iets heel anders dan een verse.

Team The Good Spice: Mariska van Zelst, Iona Mulder, Charis Heising, Claudia Brown

Maar dat is nog niet alles, zegt Van Zelst: “De specerijen worden met pesticiden verbouwd. Vaak worden ook oude en nieuwe oogsten vermengd, of wordt een goede oogst vermengd met een minder goede. Met alle gevolgen voor de kwaliteit.”

Door het ontbreken van die tussenhandel, vindt The Good Spice zichzelf dan ook prima passen in de korte keten, uiteraard op de kilometer-eis na: “De producten die wij leveren, groeien gewoonweg niet hier. Er zijn wel wat experimenten in kassen, maar dat is kleinschalig.” Ook let het bedrijf goed op het milieu: “Wat wij leveren is puur natuur.”

Een dingetje is nog wel de prijs. Omdat The Good Spice alles zelf doet, nog geen enorme schaal heeft en de boer wél goed beloont, is het even schrikken als je de prijs van een goede specerij ziet: een potje kost zo zeven of acht euro, terwijl een potje in de supermarkt voor twee of drie euro over de toonbank gaat. “Maar dan heb je dus ook die mindere kwaliteit” zegt Van Zelst. “In de specerijenhandel bestaan best wel wat misstanden. Ze vullen die potjes vaak ook nog af met zetmeel. Of met suiker. En zelfs plastic! Het zijn allemaal sluwe trucjes van de producenten om goedkopere producten te maken en er meer aan te verdienen.”

Ze heeft wel meer voorbeelden: “Eigenlijk kook je met plof-specerijen. Gember wordt vaak in een badje water gelegd. Het zuigt zich vol, zodat het zwaarder is. Toch betaal je ervoor. De mensen worden bedonderd.” Ze denkt wel dat de prijs omlaag kan: “Wij kopen lage volumes in. Honderden kilo’s. Dat wordt steeds meer, maar de grote partijen kopen per 100.000 kilo in. Dat merk je in de kosten voor controle, expeditie en transport.” Dat kan uiteindelijk wel omlaag. Maar het zal altijd iets duurder blijven dan de supermarkt: “We beginnen ook anders: wat heb je als boer nodig? We geven een eerlijke prijs. Die ligt vaak vele malen hoger dan de marktprijs. Bijvoorbeeld bij paprikapoeder is het vier keer hoger.”  

Paprikapoeder halen in Hongarije

Er is wel een groot voordeel aan de duurdere potjes: “Omdat ze zo intens van smaak zijn, heb je er ook veel minder van nodig. Bij proeverijen vallen mensen wel eens van hun stoel, omdat ze nog nooit bijvoorbeeld de intense geur van verse kaneel hebben geroken of de dieprode kleur van verse paprikapoeder hebben gezien.”

“Inmiddels is het ook zo dat mensen de smaak van de supermarkt gewend zijn. Je moet je afvragen of de supermarkt niet gewoon te goedkoop is.” Ze snapt ook dat de prijs nog te hoog is voor veel mensen: “Onze doelgroep is momenteel vooral de mensen die bezig zijn met duurzame producten en die van koken houden. We hebben in Leiden ook een aantal restaurants en een paar bakkers als klant. Koks -chefs en hobby- hebben steeds meer oog voor waar de producten vandaan komen en wie het heeft verbouwd. Hoe puur het is. Dat zit bij ons natuurlijk heel goed.”

The Good Spice staat volgens Van Zelst voor een korte keten waarbij iedereen profiteert: de boer, de natuur en de eindgebruiker. Maar het bedrijf staat voor een groter belang: “We proberen uiteindelijk de specerijhandel te veranderen.”

Kaneel schrappen

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

In minder dan een jaar tijd opende Oogst, een Leidse winkel zonder personeel met grotendeels lokale producten, dit weekend een tweede winkel in Woerden en staat een derde op stapel in Haarlem. Waar komt dit snelle succes vandaan?

Kees Vermeer

Fennie Lansbergen

Initiatiefneemster is Fennie Lansbergen. Voorheen werkte ze bij Enviu, dat duurzame bedrijven bouwt in met name Afrika. Zo had ze veel contact met boeren in Kenia. “We wilden hen helpen om veerkrachtiger te worden met het oog op klimaatverandering. Zo ontstond mijn interesse in regeneratieve landbouw. Ik denk dat dat veel kan bijdragen aan het oplossen van crisissen die we nu wereldwijd meemaken. Ik wilde mijn kennis daarom ook gaan toepassen in Nederland en ben met enkele boeren gaan samenwerken om na te gaan wat zij nodig hebben om een transitie naar duurzaamheid te maken.” Ze zag dat de afstand tussen milieubewuste consumenten en natuurinclusieve boeren nog te groot was. Oogst moet die overbruggen.

Lansbergen kwam in contact met Johannes Regelink van Burgerboerderij De Patrijs bij Lochem. Die had het idee om zijn producten in vijf onbemande winkels rond de boerderij te verkopen. Lansbergen deed daar marktonderzoek voor en werd zelf ook enthousiast voor het idee. Met Regelink werkte ze dat verder uit en zo ontstond Oogst, met boeren als franchisenemer van een winkel. “We helpen boeren om het zelf, of samen met anderen te realiseren”, zegt Lansbergen. “De eerste Oogstboer is Joost van Schie, boer en kaasmaker in Warmond. Inmiddels is hij aan boord gestapt van Oogst als medeoprichter. We bouwen het nu samen uit.” Dit weekend opende in Woerden een tweede Shop-winkel, met melkveehouder Ramona Schalkwijk van Bloemenweidemelk in Montfoort als franchisenemer. De derde winkel komt in Haarlem. “Daar werken we met onderneemster Femke Prins als franchisenemer, we zijn nu op zoek naar een geschikt winkelpand.” Voor Woerden en Haarlem loopt tot eind april nog een crowdfunding.

App in plaats van personeel

In de winkels kunnen mensen terecht voor groenten, fruit, zuivel, vlees en eieren van lokale natuurinclusieve boeren. Winkelen gaat met behulp van de Oogstapp. Daarmee kunnen klanten de winkeldeur openen, de producten intikken die ze meenemen en afrekenen met iDeal. In de app is ook een voorraadsysteem ingebouwd voor de franchisenemer, die de logistiek en de bevoorrading doet. Zij gaan daarvoor regelmatig op pad langs de lokale boeren die de producten leveren. “Rond Leiden zijn dat er zo’n twaalf”, laat Lansbergen weten. “We hanteren een straal van ongeveer 25 kilometer rond de winkel. We verkopen dus echt lokale producten. Dat is ook praktisch voor de franchisenemer, omdat die de producten bij de meeste boeren ophalen.”

Fennie Lansberen en medeoprichter Joost van Schie

Met een winkel zonder personeel loop je het risico op diefstal, maar daar is Lansbergen niet zo bang voor. Ze gaat uit van ‘goed vertrouwen’, en daarbij weet Oogst wie er wanneer in de winkel is. Ook hangen er een paar camera’s. Ze laat weten dat het in Leiden erg goed gaat, mensen vinden het juist ook erg leuk dat er vertrouwen wordt geschonken. Bovendien denkt ze dat het probleem een stuk minder aanwezig is omdat veel mensen ook juist voor de boer komen.

Meerwaarde

Veel boeren hebben al een boerderijwinkel om hun producten rechtstreeks aan de klant te verkopen. Wat is voor hen de meerwaarde van Oogst? “Hoewel de meeste van onze deelnemende boeren inderdaad een boerderijwinkel hebben, gaat het daar vaak om kleine volumes”, licht Lansbergen toe. “De boeren moeten het overgrote deel van hun productie nog steeds aan groothandels leveren. Wij streven naar een relevante afzet voor een boer. En wij gaan voor een goede prijs, sowieso een hogere prijs dan van de groothandel. Groot voordeel voor onze boeren is dat wij de producten bij hen ophalen. In veel concepten voor de korte keten moeten boeren zelf rijden, wat hen veel tijd kost. Bovendien is het onze ambitie om in een plaats of regio meer winkels te openen, met producten van dezelfde boeren. Dat vergroot hun afzetmogelijkheden.”

De eerste Oogst winkel in Leiden

Daarnaast wil Lansbergen op deze manier ook een podium geven aan pionierende boeren: “Velen doen heel mooi werk zonder dat veel mensen daarvan weten. Bij ons krijgen zij een goede prijs voor hun producten en bovendien geven wij hen publiciteit. Met een nieuwsbrief vertellen we aan klanten hoe de boeren werken, welke keuzes zij maken en hoe de producten worden gemaakt.”

Gemak

Lansbergen hoort veel goede reacties over Oogst. De boeren vinden het erg leuk dat hun producten nu ook in de stad te koop zijn. Zij merken dat dat uitstraling heeft naar hun winkel. ”En klanten waarderen de duurzame en lokale opzet. Zij ervaren het gemak dat zij nu lokale producten dicht bij huis kunnen kopen. Bovendien vinden veel mensen het interessant om de verhalen achter de producten te lezen in onze nieuwsbrief. We horen dat velen al op zoek waren naar een opzet zoals van ons. Dus Oogst sluit aan bij een behoefte.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Bijna was Sebastiaan Bos (54) agrarisch ondernemer van het jaar. Zijn biologische groentekwekerij in Katwijk, die wekelijks tussen de 3.200 en 3.500 groente- en fruitpakketten aan huis bezorgt, was een van de vijf genomineerden door vakblad De Boerderij. Hij vindt het eervol om een geslaagd voorbeeld voor de sector te zijn. Dat had hij 26 jaar geleden, toen hij ‘zonder bezit, maar met een hoop passie’ begon, niet durven dromen.

Marijn Kramp

Zongebruinde medewerkers schoffelen tussen rijen groenten. Her en der staan grote, witte tunnelkassen. Een paar schuren en loodsen complementeren de biologische kwekerij Kievit. Je waant je bijna in het buitengebied. Bijna, want wie zijn blik wat hoger richt, ziet flats en een drukke provinciale weg. De kwekerij staat in de bebouwde kom van Katwijk, in de wijk Zanderij. Een van de medewerkers wijst de weg naar eigenaar Sebastiaan Bos. ‘Hij is daar ergens’, gebaart hij naar het hoge maïs, terwijl hij hard ‘Sebastiaan’ roept. Het maïs begint te bewegen. Een man duwt de groene stengels en bladeren opzij en wurmt zich er tussenuit.

Sebastiaan Bos

Met grote passen komt Sebastiaan Bos (54) aanlopen. Een ferme handdruk gevolgd door een weids gebaar naar de rijen groenten. ‘Mooi hè, allemaal biologisch gekweekt’, zegt hij trots. Ze worden in pakketten verkocht én thuisbezorgd. Elke week pakken zijn medewerkers zo’n 3.200 tot 3.500 biologische groentepakketten in. Dat gebeurt in een loods even verderop op een bedrijventerrein, vertelt Bos. Van daaruit vertrekken ook de busjes die de pakketten in de wijde omgeving – grofweg van Haarlem tot en met Den Haag – aan huis bezorgen. Al pratend beent Bos over het tuinpad. Hij is bijna niet bij te houden. Een houten brug verbindt de twee tuinpercelen. Eronder een brede sloot. ‘We hebben gelukkig geen watergebrek. Maar de hitte van afgelopen zomer heeft er wel ingehakt. Stugger blad, kleinere vruchten… Toch, we mogen niet klagen. Het is elders in het land veel erger.’

Echte fans

De tuin staat er mooi bij, maar het viel niet mee om dat voor elkaar te krijgen, vertelt Bos. ‘Ik dacht, toen we dit perceel vier jaar geleden kregen toegewezen, dat het wel goed zat met de grond. Er was namelijk ooit eerder op getuinierd, het lag alweer een tijd braak en er was voldoende water. Allemaal omstandigheden waardoor ik goede hoop had. Maar de grond bleek helemaal kapot. Er zit een onverwoestbaar onkruid in waar we vier jaar na dato nog steeds aandacht aan moeten besteden.’

Bos gebruikt plantaardige stikstof: maaisel uit natuurgebieden, waarmee hij de grond verbetert. ‘We kweken dus niet alleen biologische groenten, maar maken ook de grond weer gezond. En dat lukt. De grond is nu al een stuk donkerder dan de zandkleur van toen we net begonnen.’ Voor Bos ging met de 1,7 hectare grond in Katwijk een lang gekoesterde wens in vervulling. ‘Toen ik mijn bedrijf begon, 26 jaar geleden, was dat namelijk mijn plan: direct voor een klantenkring biologische groente telen en die in pakketten aan huis leveren. De eerste twee jaar ging dat goed. We huurden een stuk grond van iemand en al snel leverden we groentepakketten aan huis. Maar toen liep de huurovereenkomst spaak, doordat de plannen van de grondeigenaar niet overeenkwamen met die van ons.’

Toen Bos de grond kwijtraakte, wilde hij zijn bedrijf opdoeken. ‘Voor mij was die eigen tuin waarin wij de groenten kweekten, het hart van de zaak. Ik kon dat niet los zien van de biologische groentepakketten.’ Maar daar dachten zijn klanten anders over. Die wilden wekelijks hun biologische groente. ‘Zij drongen erop aan dat wij doorgingen met leveren. Dus toen zijn we biologische pakketten gaan maken met andermans biologische groenten.’

Mond-tot-mondreclame

Sla uit de foliekas

Dat klinkt simpeler dan zelf telen, maar dat was het niet. ‘Die hele logistiek, zorgen dat alles er op tijd is, dat het gevarieerd genoeg is en dat we de pakketten het hele jaar rond bij de klanten kregen, bleek veel lastiger dan ik dacht. We gingen bijna failliet. Toen ben ik gaan puzzelen op de logistiek. Ik vond dat ik dat veel beter in de vingers moest krijgen. Daar heb ik een flink aantal jaar over gedaan.’ Intussen groeide het bedrijf door. ‘Gewoon via mond-tot-mondreclame. We hadden nog geen website ofzo. Dat kwam pas later. We onderhielden contact met onze klanten via een nieuwsbrief. Daarin schreven we ook over de leuke dingen die we meemaakten. En zo werden steeds meer klanten echte fans.’

Het bedrijf kwam in rustiger vaarwater en bleef in de jaren erna gestaag doorgroeien. Maar het gebrek aan land bleef knagen, vertelt hij. Helemaal toen hij een collega-tuinder hielp met gezamenlijke teelten. ‘Ik ging toen al richting de vijftig en iedereen vond mij al te oud voor dat fysieke werk. Maar ik stond daar toch lekker te harken!’ Dus toen hij hoorde dat de gemeente Katwijk percelen grond beschikbaar stelde voor bedrijven met maatschappelijke waarde, greep hij zijn kans. Hij diende een aanvraag in en die werd gehonoreerd.

Koesteren

Bos mag nog zes jaar in de Duinvallei blijven van de gemeente. Dat geeft perspectief. Alhoewel… ‘Je moet er zoveel voor doen om gewoon je werk te kunnen doen. De regelgeving is killing. Dat is niet normaal. Biologische tuinbouw moet de toekomst zijn, maar met zulke extreme regelgeving en controle gaat dat echt niet lukken.’

De overheid zou bedrijven als het zijne juist moeten koesteren, vindt hij. Hij wijst op de jonge vrouw die verderop op haar knieën achteruit schuift, terwijl ze plantjes in keurige rijen poot. ‘Eerlijk werk in de buitenlucht. Zonder HR-management en corporate gedoe. Kantoormensen weten niet wat ze missen. Al die jongeren die zonder dat ze echt weten wat ze willen, het management of de communicatie in gaan. Dat vind ik zo zonde. Het is heerlijk op de tuin. En er is genoeg uitdaging. Als je de hele keten verzorgt, dus van kweken tot bezorgen, wordt broccoli poten een stuk interessanter.’ Hij kijkt op zijn horloge en roept naar de medewerkster. ‘Moet jij niet een keer lunchen?’ Nee, antwoordt ze. Ze maakt eerst liever even het bed af. Een medewerkster naar Bos’ hart. ‘Inzet vind ik belangrijk. Goed zijn voor het bedrijf. Beseffen dat je samen het bedrijf bent. Zoiets ontstaat niet vanzelf bij medewerkers. Dat moet je mensen leren. We sjokken hier bijvoorbeeld niet. We houden er graag tempo in. Schouders eronder, de beuk erin. Daar heb je wat aan in het leven. En als iemand na een paar dagen hard werken stram is geworden, dan vraag ik of hij of zij niet liever een dagje wil inpakken. Dan krijgt het lichaam even rust.’

Aan elkaar denken

Voor Bos valt dit allemaal onder de kernwaarde van zijn bedrijf: verbinden. ‘Verbinden met elkaar, met de klanten, met de natuur. Die kijk op het leven passen wij ook toe op onze werkzaamheden in de tuin en aan de inpaktafel. Wij leren mensen om aan elkaar te denken. Dus snij je de groente schoon af of zit er nog een hoop aarde aan, waardoor de inpakkers straks meer werk hebben? Ben je behulpzaam naar je collega’s? Pak je de groenten in op een manier die fijn is voor de klant? Dat is je verbinden. Daar draait ons bedrijf om. Niet om zaken als winstmaximalisatie ofzo.’

Ontdekken

Voedselpakket met Kievitamines

Mensen kansen geven en opleiden tot goede en betrokken medewerkers, dat staat bij Bos centraal. Zelf ontbeerde hij die hulp, vertelt hij. Zijn familie, die overigens niks had met landbouw of tuinieren, viel uit elkaar toen zijn vader plotseling overleed. Bos was toen zeventien. Die klap kwam hard aan. ‘Ik werd op mezelf teruggeworpen. Werd van school getrapt en mijn sociale netwerk viel uiteen. Ik stond er alleen voor en dat zette me uiteindelijk aan het denken. Wat vond ik zelf nou echt belangrijk? Waar wilde ik mijn leven aan wijden? En zo kwam ik uit bij biologische tuinbouw.’ Hij kijkt om zich heen. Naar de rijen groenten, de medewerkers, de schuren en de bloementuin. ‘En zie het resultaat na 26 jaar. We maken voeding die gezond is voor mens en natuur. Het is mooi en eerlijk werk.’ Bos betreurt het dat bij veel mensen kennis ontbreekt van de landbouw en gezonde voeding. ‘We zijn met zulke onbelangrijke dingen bezig. Als je op je sterfbed ligt en je leven overdenkt, hoe kijk je dan terug op al die uren dat je naar een scherm keek? Echt, ik gun het iedereen dat ze zichzelf tegenkomen. En dat ze ontdekken wat echt van waarde is.’

Met toestemming overgenomen uit Rabo & Co Leiden/Katwijk

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Dat er de komende decennia veel gaat veranderen op het boerenbedrijf, lijkt inmiddels een open deur. Door stikstofproblemen, bevolkingsgroei, klimaatverandering, gezondheidsproblemen, veranderende eetgewoontes en technologische vooruitgang, boert de boer in 2050 heel anders dan nu. Duurzamer, gezonder, diervriendelijker, zo is de gedachte. Maar hoe? Daarover verschillen de meningen nogal. In een serie interviews zet De Kortste Weg de visie neer van iemand die aan die toekomst werkt, of erover nadenkt. Deze keer: emeritus hoogleraar levensmiddelentechnologie Tiny van Boekel (WUR).

Wouter van Wijk

“Hoe de toekomst van de boer eruit ziet, is natuurlijk een vraag die je moeilijk even kunt beantwoorden. Wel zijn er volgens mij een paar trends die zeker gaan doorzetten. Zo zal het zal geen nieuws meer zijn dat mensen steeds meer plantaardig en minder dierlijk voedsel gaan eten. In tegenstelling tot Jaap Korteweg geloof ik dat er wel degelijk ook een plek is voor dierlijke producten. De schaal waarop wordt wel heel anders.

Tiny van Boekel

Er zijn twee krachten die op elkaar inwerken: enerzijds veroorzaakt de landbouw overduidelijk milieuproblemen, hoe je het ook bekijkt. Aan de andere kant moeten mensen gevoed worden en groeit de bevolking nog steeds. Om dat aan te kunnen, moeten we veel meer op plantaardige basis gaan werken.

Ik doe al dik twintig jaar onderzoek aan plantaardige alternatieven. Er is heel veel verbeterd in die tijd. Maar het moet verder gaan. Ik verwacht dat het sentiment ‘ik wil vlees’ wel zal verdwijnen. Ook omdat vlees op termijn veel duurder wordt, dat is onvermijdelijk door de milieuproblemen en de grondstofkosten. Tegelijk worden de plantaardige alternatieven veel goedkoper, door marketing en schaalgrootte.

Kweekvlees en -zuivel spelen daarbij ook een grote rol, omdat er uiteindelijk ook plantaardige grondstoffen voor gebruikt worden. Kweekvlees komt eraan, maar heeft nog tijd nodig. Het is de vraag in hoeverre het economisch en milieutechnisch echt kan, maar het komt er uiteindelijk wel, denk ik. Kunstzuivel is technisch een stuk gemakkelijker. Het zal nog een jaar of tien duren, maar dan is het er wel.

Dat zet de boel voor boeren wel op de kop. Het is daarbij eigenlijk een probleem dat Nederlandse landbouw zo geavanceerd is. Om dat te bereiken moeten we namelijk heel veel grondstoffen importeren. Dat is onwenselijk, want de reststoffen blijven in Nederland. En daarmee ook de problemen.

Je moet echt toe naar circulaire landbouw. Dat kan ook zeker, alleen moeten we onze levensstijl aanpassen. Technisch is het zeker mogelijk, maar het vereist gedragsverandering en politieke wil. Nu moet alles zo efficiënt en goedkoop mogelijk. Alles moet altijd beschikbaar zijn. Dat kan misschien niet meer. De westerse wereld moet dan privileges opgeven. Dan moet je kijken naar het vlees eten, de verdeling van de welvaart. Dat wordt niet gemakkelijk, daar heb je een hele lange adem voor nodig. Of een crisis. Daarbij gaan dingen schuiven. Dat zie je nu met gas. Dat zal ook met voedsel gebeuren. De mensheid heeft soms een crisis nodig voor sociale veranderingen. Dan ontstaat de politieke wil wel.

We hebben een liberale regering die het aan de markt overlaat. Daardoor ligt Nederland gewoon achter in hoogtechnologische investeringen. Dat geldt voor meer terreinen, maar zeker ook voor de landbouw en voedsel. Het ministerie heeft wel wat geld beschikbaar, maar is het genoeg? Dat denk ik niet.

De overheid zou veel meer kunnen doen, niet alleen voor kweekvlees en -zuivel, maar ook voor plantaardige alternatieven. De overheid laat de oren nu hangen naar boerenprotesten, dus ik verwacht weinig extra investeringen in plantaardige vlees- en zuivelvervangers. Tegelijkertijd moet je het niet alleen op de overheid schuiven. Het is ook een maatschappelijk probleem. Mensen zijn niet bereid om de vleesconsumptie te halveren, terwijl dat echt nodig is.

Dat er geen toekomst voor de boer zou zijn, vind ik onzin. Er is een toekomst, die is alleen anders. Honderd jaar geleden was alles ook circulair. Alles wat we niet aten ging naar de kippen en de varkens. Daar moet je eigenlijk naar terug. Maar op een hele andere schaal en met moderne technieken.

Zo tekent de richting zich voor boeren wel af: meer plantaardig, circulair. En kijken of je er bedrijfseconomisch mee rond komt. Daar is wel veel meer steun vanuit de banken en de overheid voor nodig. Nu is die vooral gericht op oude werkwijzen. Het kost de boeren wel veel investeringen en winstmarge. Daarvoor moeten ze gecompenseerd worden.

De landbouw zou zich minder op kwantiteit en meer op kwaliteit moeten richten. Ik zou graag zien vanuit de grote boerenbeweging mensen gaan roepen ‘het kan anders!’ Dat gebeurt nu wel, maar te weinig.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Dat er de komende decennia veel gaat veranderen op het boerenbedrijf, lijkt inmiddels een open deur. Door stikstofproblemen, bevolkingsgroei, klimaatverandering, gezondheidsproblemen, veranderende eetgewoontes en technologische vooruitgang, boert de boer in 2050 heel anders dan nu. Duurzamer, gezonder, diervriendelijker, zo is de gedachte. Maar hoe? Daarover verschillen de meningen nogal. In een serie interviews zet De Kortste Weg de visie neer van iemand die aan die toekomst werkt, of erover nadenkt. We trappen af met Jaap Korteweg, oprichter van De Vegetarische Slager.

Wouter van Wijk

Vijftien jaar geleden zag bio-boer Jaap Korteweg een toekomst die de meeste mensen nog niet zagen: mensen gaan minder vlees eten. Wat grote voedselbedrijven met allerlei marktonderzoeken niet uit konden vinden, kwam gewoon uit zijn de buik. Hij was al tien jaar vegetariër, maar de vleesvervangers waren niet lekker. Daarom richtte hij in 2007 de Vegetarische Slager op, en hielp Nederland aan vegetarisch vlees.

Als hij nu weer zijn buik laat spreken, windt hij er geen doekjes om: “Ik denk en hoop dat het gebruik van dieren in de landbouw helemaal stopt. Dat we er anders naar gaan kijken. Nu worden de ethische afwegingen nog weggedrukt. Als je als hondenliefhebber je labrador behandelt zoals we varkens behandelen, staat de politie op de stoep. Met koeien en kippen doen we hetzelfde, en iedereen kijkt weg.” Juist vanwege die misstanden werd Korteweg -tot dan toe fervent vleeseter- in 1998 vegetariër. “We slachten die dieren als het nog kinderen zijn. Dat is gewoon zo. Ook voor biologische vlees.” Maar dat is een kwestie van tijd, denkt hij: “Op het moment dat de alternatieven beter worden, en vleesvervangers worden nog steeds beter, komt er ruimte voor die discussie. Misschien wordt vee houden uiteindelijk wel verboden.”

In het verlengde van dat idee, verwacht hij dat vlees en zuivel van dieren uiteindelijk vrijwel verdwijnt. “Plantaardig heeft de toekomst. Dat gaan we eten. Vlees en zuivel van dierlijke oorsprong niet.”

Vleesvervangers en zuivel kunnen namelijk nog een stuk beter worden. Dit door dierlijke eiwitten niet via dieren te maken, maar door ze direct te fermenteren of kweken. Het geld dat Korteweg met de verkoop van zijn bedrijf aan Unilever verdiende, stopte hij daarom deels in Those Vegan Cowboys, dat zich richt op veganistische zuivel, te ‘brouwen’ in een ‘roestvrijstalen koe’. “Veel bedrijven proberen kweekzuivel te maken door dierlijke cellen op te kweken. Maar dat is helemaal niet nodig. Wij willen de eiwitten met micro-organismen maken, met bacteriën en schimmels, in plaats van met macro-organismen, de melkkoe. We denken dat dat proces eenvoudiger is dan kweekmelk, en dus haalbaarder.”

Dat heeft enorme gevolgen voor boeren, klein en groot. Vooral voor veeboeren. Hij ziet de grote stallen met honderden of duizenden dieren simpelweg verdwijnen. Maar de boer verdwijnt niet: “Niet iedere boer hoeft een uitvinder te zijn. Het is ook een kans als we straks melk kunnen brouwen in een roestvrijstalen koe, dan lever je als boer toch gewoon het gras of de bonen die daarvoor nodig zijn?” Je moet ook kijken naar wat kan: “Sojateelt was in Nederland altijd lastig. Dat lijkt te veranderen. Maar je kunt ook veldbonen kweken. Dat lijkt goed te gaan. Ook lupine en hennep zijn veelbelovend. Kijk wat bij je past.”

Als boer moet je echt nadenken over je toekomst, zegt hij: “Vleesvervangers zijn nu nog even duur als vlees. Dat gaat veranderen, want je hebt veel minder ingrediënten nodig. Minder dan de helft ten opzicht van dierlijk vlees. Het kantelpunt is nu bereikt, vleesvervangers worden goedkoper dan vlees.” Het gaat hard, ziet hij: “Kijk maar naar mayonaise. Daar werd altijd ei in gebruikt. Vier jaar geleden had je geen keus, nu heb je opeens vijf merken met veganistische mayo.”

“Bij de elektrische auto zie je hoe snel het kan gaan. Eerst werd er lacherig over gedaan. Tien jaar geleden was Tesla praktisch afgeschreven, nu is het een van de waardevolste bedrijven.”

Hoe dat voor boeren uitpakt, is natuurlijk de vraag. Al kun je je wel wapenen: “Als boer alleen ben je beperkt. Houd dus je ogen open om je aan te sluiten bij anderen. Je kunt corporaties aansporen om te investeren in dit soort dingen. Het is gevaarlijk om het niet te doen.”

Boeren moeten ook oppassen om niet te veel bij de pakken neer te zitten: “Verandering is van alle tijden in de landbouw. Het is al generaties aan de gang. Twee op de drie boerenbedrijven hebben geen opvolger, daar is weinig aan veranderd. Mijn opa was trekpaardenfokker en vlasteler. Beide beroepen zijn helemaal verdwenen. Als de bio-industrie verdwijnt, moet je als boer veranderen.”

De rol van de overheid is ook op oude sentimenten gebaseerd, vindt Korteweg. Er zijn volop subsidies voor vlees en zuivel, maar amper voor plantaardige alternatieven: “Vanuit de overheid zou het verstandig zijn om deze alternatieven wel te stimuleren. Anders doen andere landen het wel. Het gaat heel hard in bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Israël. In Nederland zit ook veel kennis, maar als je niet oppast, loop je straks achter. Dat zag je ook met de eerste gekweekte hamburger. Die is hier gemaakt, maar in de VS zijn ze er nu veel verder mee. Zonde.” Dat niet alleen: “Ook moet de overheid slimmer zijn. Kijken naar de lange termijn. Maak bijvoorbeeld een lesprogramma op scholen over de voordelen van plantaardig voedsel. Dan kan het snel gaan. Kinderen beïnvloeden hun ouders en de jeugd heeft de toekomst.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Na ruim anderhalf jaar gesoebat over de regels rond biologische certificering, zijn nu toch een aantal supermarktketens bio-gecertificeerd. De ketens wilden eerst niet certificeren omdat de regels te omslachtig zouden zijn. Als gevolg daarvan, dreigden biologische groenten en fruit opeens met extra plastic verpakt te worden

Wouter van Wijk

Nu blijkt dat de biologische soep toch niet zo heet gegeten wordt. Uit gegevens van handhavingsorganisatie Skal blijkt dat Albert Heijn en Vomar nu vrijwel volledig gecertificeerd te zijn. Jumbo heeft tien grote winkels, de foodmarkets en logistieke centra gecertificeerd, maar de rest van de winkels (nog) niet. Lidl was eind 2021 al volledig gecertificeerd. 

Onverpakt verkopen
Alle winkels die biologische producten verwerken, moeten sinds 1 januari 2021 voldoen aan nieuwe Europese regels, die zijn bedoeld om fraude met bio-producten te voorkomen. Het certificaat is alleen nodig als een bedrijf biologische producten onverpakt verkoopt of bijvoorbeeld biologisch brood wil afbakken, Eko-kaas wil snijden, noten mengen of -het belangrijkst- losse bio-groenten en fruit wil verkopen. 

Geen handhaving
Skal gaf de winkelketens tot 1 maart de tijd, waarna kleinere (biologische) winkels zich uit de naad moesten werken, en soms duizenden euro’s kwijt waren, om gecertificeerd te worden. Vervolgens bleek dat de supermarktketens de regels aan hun laars lapten. Dat viel niet goed bij eigenaren van biowinkels.

De ketens konden de regels ook aan de laars lappen omdat Skal begin dit jaar zei vanaf 1 juni boetes te gaan uitdelen, maar dat niet deed. Skal laat weten dat er wel 96 ‘attenderingen’ zijn uitgegeven. De winkels volgden die op, waardoor er geen boetes hoefden te worden uitgeschreven.

De supermarkten wezen erop dat Skal de Europese regels wel heel erg strak interpreteerde. Zo gold een bandje om een courgette niet als verpakking. Met als gevolg dat niet-gecertificeerde winkels de bio-producten toch moeten verpakken. Wat toch vaak in milieu-onvriendelijk plastic gebeurt.

Volgens Skal krijgen binnenkort nog meer winkels een getuigschrift, maar niet allemaal. Ook omdat het niet altijd nodig is, aangezien sommige ketens biogroenten en -fruit verpakt willen verkopen. De organisatie laat ook weten dat winkels die niet gecertificeerd zijn, onaangekondigde controles kunnen verwachten.

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Sinds een paar jaar lijkt de nostalgie naar het ‘oude Nederland’ op social media en in de politiek te groeien, ook op het platteland. Nu de Milieufederatie Zuid-Holland op 19 april 50 jaar bestaat roept het de vraag op hoe het boerenbedrijf de laatste halve eeuw eigenlijk is veranderd.

Kees Vermeer

De milieufederatie ontstond begin jaren zeventig. Toevallig of niet in de tijd dat boerenbedrijven grote veranderingen doormaakten. Die werden vooral veroorzaakt door een moderniseringsgolf op het platteland. Daarbij was de zogenaamde ruilverkaveling leidend, een grondruil om te zorgen dat boerenbedrijven efficiënter konden werken. Het resultaat was inderdaad een efficiëntere boer, maar het zorgde ook voor grote beroering. In Nederland uitte het boerenprotest zich vooral in het Twentse Tubbergen. Daar stonden de boeren op tegen de ruilverkavelingswet in maart 1971. Later die maand betoogden honderdduizenden boeren uit zes landen in Brussel tegen de hervormingsplannen van de Europese landbouw. Landbouwcommissaris Sicco Mansholt wilde daarmee een eind maken aan de enorme productieoverschotten. Tegelijk wilde hij meer mechanisatie, modernere boerenbedrijven en grotere stallen. En er waren volgens hem veel te veel boeren: van de tien miljoen boeren in de toenmalige EEG moest de helft verdwijnen. Ondanks de protesten werden zijn plannen werkelijkheid. Veel bedrijven stopten of fuseerden.

Kleine bedrijven stopten
Ook Zuid-Holland ontkwam niet aan de modernisering en de ruilverkaveling. Zo herinnert de 84-jarige Jan Zevenbergen uit Numansdorp zich de grote verandering in zijn werk nog goed. Hij was destijds fruitteler, met name van appels en peren. “Kleine bedrijven zoals gezinsbedrijven waren niet langer levensvatbaar. Daarom stopten die ermee. Bedrijven die konden en wilden doorgaan werden groter door de ruilverkaveling. Feitelijk is in de jaren ’70 de basis gelegd voor de precisielandbouw. In de akkerbouw, veehouderij, tuinbouw: overal werd gemechaniseerd.”

Jan Zevenbergen, ruim dertig jaar geleden

Het bedrijf van Zevenbergen was niet groter dan wat minimaal nodig was om een boterham te kunnen verdienen. Dat gold destijds voor vrijwel alle bedrijven. Het melken van koeien gebeurde nog handmatig, en de limiet voor het aantal koeien was wat de boer plus boerenknecht en eventueel ‘boerenmeid’ konden melken. “Boeren hadden ongeveer veertig koeien. Dat is nu veel te weinig om van te bestaan. Efficiëntie en mechanisatie hebben geleid tot veel minder agrarische bedrijven. Ik denk dat het aantal vanaf toen met driekwart is gedaald.”

Een bijkomende factor was dat veel arbeidskrachten uit de agrarische wereld vertrokken naar de havens of industrie. Aanvankelijk werd personeel vanuit bijvoorbeeld Brabant aangetrokken, maar daar voltrokken zich dezelfde veranderingen. Dus mechanisatie was onontkoombaar. “Vroeger gingen we met een ladder de bomen in, maar dat is veel te arbeidsintensief. Het ging steeds meer om efficiëntie en maximale opbrengst. Wij waren tevreden met veertig ton peren of appelen per hectare. Nu is dat ongeveer het dubbele.”

Piet Duijndam

Varkens tussen de koeien
Ook het melkveebedrijf van Piet Duijndam in Delft telde aanvankelijk zo’n 45 koeien. Het bedrijf lag halverwege Delft en Rotterdam, pal naast de snelweg A13. Na het overlijden van zijn vader zette Duijndam als 17-jarige jongen het bedrijf voort. Eerst met zijn moeder en later met zijn broer. Er was dertig hectare land en de broers hadden uiteindelijk zo’n 65 koeien. “En ook een aantal varkens. Dat was toen heel gebruikelijk op een boerderij.”

Nadat in de jaren zeventig de ligbox-stal opkwam, bouwde Duijndam er in 1983 een op zijn erf. De stal maakte het werk efficiënter, terwijl de koeien vrij konden rondlopen en eten wanneer ze dat willen. Een jaar later werd er tot zijn schrik de zogenaamde ‘superheffing’ ingevoerd. Die had te maken met de melkquota die destijds zijn ingevoerd omdat in de Europese Unie veel meer melk werd geproduceerd dan geconsumeerd. Daardoor ontstonden de zogeheten melkplas en boterberg. De superheffing was een heffing over de melk die boven het quotum werd geproduceerd. Gelukkig liep het voor Duijndam met een sisser af: “We zagen daar flink tegenop maar het heeft uiteindelijk goed uitgepakt. We kregen een betere melkprijs en die bleef ook constant vanwege de superheffing. Maar later kwam er een fosfaatheffing en nu is er de stikstofproblematiek, dus het werk is er niet makkelijker op geworden.”

Ook veranderde het transport de melk flink. De melkbussen maakten zo’n vijftig jaar geleden langzaam plaats voor koeltank en melktankwagens. De zeer beperkte houdbaarheid van melk was altijd een zwak punt. De niet-gekoelde melk moest nog dezelfde dag op de fabriek zijn. In streken ver van steden werd melk daarom vrijwel altijd tot kaas verwerkt op de boerderij. In de jaren ’60 kwam het machinaal melken op en daarna de melkkoeltank. Rauwe melk kon daardoor ineens over langere afstanden worden vervoerd, waardoor boeren flexibeler werden en er minder melk verloren ging. 

Als grootste verschil met een halve eeuw geleden noemt Duijndam vooral de grootte van boerenbedrijven. Hijzelf kon met zijn broer goed draaien met 65 koeien. “Nu heb je 80 tot 90 koeien per man nodig. Veel gaat automatisch en boeren moeten hoge kosten maken. Ook uitbreiden kost heel veel geld. Voor iedere koe die je meer wilt melken, moet je duizenden euro’s fosfaatrechten betalen. Dat kan financiële zorgen geven. In mijn tijd was het geen probleem om er bijvoorbeeld tien koeien bij te nemen. Maar wij waren niet zo bezig met groei van het bedrijf. We konden er goed van leven en dat was wel prima zo.”

De melkkoeien van Duijndam op een oude foto

Nauwelijks directe verkoop
Verkoop aan lokale bedrijven of particulieren gebeurde nog nauwelijks, vertelt Duijndam. Hij verkocht soms wel wat melk aan mensen van bijvoorbeeld Turkse komaf. “En voor biest hadden we een aantal Surinaamse klanten. Veel Surinamers hadden een boerenafkomst en zij hielden erg van biest. Dus als een koe had gekalfd, hadden we altijd wel een paar mensen die we konden bellen. Maar winkeltjes bij boerderijen waren er nog niet.” Melk ging vrijwel direct naar een coöperatieve zuivelfabriek, zoals Graafstroom in Bleskensgraaf (later Melk-Unie Holland en tegenwoordig Campina). Directe verkoop zou een andere bedrijfsvoering vragen, en dat was voor boeren niet haalbaar. Bovendien moest melk worden gepasteuriseerd, dus het mócht zelfs niet direct naar de consument.

Fruitteler Jan Zevenbergen herkent dat beeld. Hij verkocht zijn producten via een coöperatieve Groente- en Fruitveiling. Rechtstreekse verkoop aan consumenten gebeurde volgens hem nauwelijks. “Een enkeling deed dat, maar dat vroeg aanpassingen voor koeling en opslag.” 

Boerderijkaas werd eveneens niet direct aan consumenten of de detailhandel geleverd. Kaasboeren hebben in het verleden wel gestreden voor een betere positie ten opzichte van handelaren. Al sinds 1915 bestaat de Coöperatieve Producenten Handelsvereniging ‘de Producent’ in Gouda, met vanaf de jaren ’60 boerenkaas als belangrijkste sector. In 1975 was de introductie van plastic kaascoating en een koelinstallatie, waardoor de kaaskwaliteit aanzienlijk verbeterde. De Producent bestaat nog steeds en heeft sinds enkele jaren een duurzaam pakhuis in Moordrecht.

Kwaliteit en natuur
Alle veranderingen mochten niet ten koste gaan van de kwaliteit. Dat gold voor zowel producten, van melk en fruit tot aardappelen en suikerbieten, als voor bijvoorbeeld de bewerking van de bodem. Producenten werden volgens fruitteler Zevenbergen afgerekend op kwaliteit. “Dat stimuleerde hen om het góed te doen. Via ruilverkaveling probeerden velen om percelen te krijgen die pasten bij hun bedrijf.” 

Er waren in die tijd al veel regels vanuit de overheid voor agrarische bedrijven. Bijvoorbeeld over gewasbescherming. Maar sommigen namen de regels niet zo nauw, vertelt hij. “Soms werd iets meer gespoten om insecten weg te krijgen uit de bomen of de kassen. En kunstmest kwam wel eens in het oppervlaktewater, maar niemand zei daar iets van. De waterkwaliteit in de poldersloten was toen veel minder dan nu.” Als reactie daarop, en op andere milieuproblemen, ontstonden toen de eerste milieugroepen.

Maar veel boeren zagen dat ook, zegt Zevenbergen: “Er kwam wel meer bewustzijn over het milieu en werkomstandigheden, met name bij de jongere boeren en telers. Je moet zorgen voor producten die veilig genoeg zijn om zelf aan je kinderen te kunnen geven.” 

Ook voor Duijndam is het eigenlijk alleen maar logisch om bezig te zijn met duurzaamheid en het milieu. Dat was voor hem niet meer dan vanzelfsprekend: “Je werkte met de natuur mee. Er kwam op een gegeven moment subsidie voor bijvoorbeeld het knotten van bomen, maar dat deden wij al vanuit onszelf. We letten ook op weidevogels en biodiversiteit. We hadden toen overigens nog geen last van ganzen in de weilanden. Die zijn nu een plaag, waar te weinig aan wordt gedaan. Al die ganzen zijn voor de weidevogels niet gunstig.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Nieuwe regels die het vertrouwen in biologische producten moeten versterken, leiden tot meer plastic verpakkingen in de supermarkt. Winkels moesten zich per 1 maart laten certificeren om nog onverpakte biologische groenten en fruit te mogen verkopen, maar de grote supermarktketens weigeren dat en overtreden daarmee momenteel bewust de regels. Op ééntje na.

Wouter van Wijk

De ketens vinden die regels te omslachtig en hebben tot nu toe geweigerd zich te certificeren, terwijl het al meer dan een jaar duidelijk is wat er moet gebeuren. Het gevolg is dat veel biologische producten die eerst onverpakt werden verkocht, binnenkort weer verpakt in de winkel liggen. Veelal in plastic.

In plastic verpakte biologische komkommers bij Albert Heijn

De supermarktketens wijzen direct naar de nieuwe normen. “Het controleren en certificeren van ieder verkooppunt zorgt voor onnodig hoge lasten”, zegt het CBL, de overkoepelende organisatie van supermarktketens. Daarbij wijst de organisatie op de nogal rigide uitvoering van de regels. Een bandje om een courgette, een stickertje op een tros bananen, of een laserprint op een pompoen of andere zogenoemde ‘natural branding’, gelden niet als een verpakking en mogen dus niet door niet gecertificeerde winkels worden gebruikt. 

CBL: “Dat is een enorme tegenvaller. Natural branding kan namelijk goed ingezet worden om een biologisch product te onderscheiden van een conventioneel product. Door deze innovatie niet als mogelijkheid mee te nemen, wordt voorbijgegaan aan het doel om een betrouwbare keten te borgen. De enige optie die dan overblijft, wanneer gekozen wordt om niet te certificeren, is om biologische producten te verpakken. Dit staat haaks op de doelstellingen binnen onder andere het Plastic Pact en de Europese Green Deal.”

Verschuilen achter regels

Dat nieuwe regels voor bio-producten leiden tot meer plastic-gebruik is op z’n minst opmerkelijk te noemen. De winkeliers wijzen daarom op de regels, maar dat is te gemakkelijk, zegt Roosmarijn Saat, voorzitter van de landelijke vereniging voor bio-winkels. “De certificering is begrijpelijk. Als boeren, groothandels en tussenhandelaren allemaal gecertificeerd zijn, is het vreemd om de cirkel niet rond te maken en de winkels buiten schot te laten.” Saat: “Nu verschuilen de grote retailers zich achter de wetgeving, maar dat is de omgekeerde wereld. Het is de winkelier die plastic gaat gebruiken. Ze verduurzamen gewoon niet.” Wel is ze het eens met de kritiek dat de regels erg omslachtig zijn. Saat, ook eigenaar van de Rotterdamse bio-supermarkt Gimsel, ging het proces door: “Het is voor een zelfstandige winkelier een flinke inspanning.”

Dat kan Celine Brugman van bio-winkel Gouda beamen: “Skal is buitengewoon theoretisch. Dit is de regel en zo gaan we het doen. Maar hoe je die regel in de praktijk moet vormgeven is een heel andere zaak. Heel lastig, of onmogelijk soms zelfs. En onnodig. Zo moeten we certificaten van leveranciers uploaden naar Skal, die Skal zelf al lang heeft. Waarom?” Daarbij komen nog de kosten, zegt Brugman: “Het eerste jaar was ik alleen al aan Skal 1.000 euro kwijt.” Over alle uren die Brugman en haar personeel in de certificering staken, denkt ze liever niet na. 

Brandbrief

Ook politiek rommelt het. Door de problemen stuurde de biologische sector vorig jaar vlak voor de zomer een brandbrief naar Skal en het ministerie. Tweede Kamerleden maakten zich zorgen en dienden moties en vragen in. In november vorig jaar kwam voormalig minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, met antwoorden waaruit bleek dat de gesprekken vast zaten. Ze riep eind vorig jaar de supermarkten en Skal op om samen een oplossing te vinden. Dat is tot nu toe nog steeds niet gelukt.

De biologische pompoenen liggen bij de AH nog zonder verpakking in de winkel

Ondertussen liggen bij de Albert Heijn de bio-pompoenen gewoon nog los in het vak, zonder verpakking. Biologische courgettes hebben een klein bandje en de bananen een sticker. Tegen de regels dus. De grootgrutter wil inhoudelijk niet reageren op onze vragen, net als Jumbo. Skal zegt vanaf 1 maart toezicht te gaan houden, maar pas boetes uit te delen vanaf 1 juni.

Lidl laat zien dat de klachten van de supermarktbranche weinig hout snijden. Een woordvoerder meldt: “Al onze 438 filialen zijn gecertificeerd en voldoen aan de geldende wetgeving om onverpakte biologische producten te mogen verkopen.” Voorlopig als enige grote niet puur-biologische supermarktketen.

Aanscherping

De Europese Unie scherpte de regels aan om fraude met biologische producten tegen te gaan. Biologisch voedsel is veel duurder, terwijl het zonder laboratorium nauwelijks van niet-biologisch te onderscheiden is. Een appeltje is snel verwisseld. Daarom zijn er strenge controles in de keten van de boer tot de winkel. Alleen werden de winkels tot nu toe zelf nog niet op dezelfde manier gecontroleerd.

De regels gelden eigenlijk al sinds 1 januari 2021, omdat toen nieuwe regels van de Europese Unie ingingen, maar controleorganisatie Skal nam 2021 als tussenjaar om zo de winkels te kunnen certificeren. Terwijl dat tussenjaar over is, zijn de supermarkten, op Lidl na, nog steeds niet gecertificeerd. Skal heeft inmiddels alleen certificaten uitgereikt aan Lidl en kleinere (bio)winkels en de bio-ketens Odin en Ekoplaza.

Voedseldeskundige en oud-voorzitter van Skal, Suzanne van der Pijll, zette vorig jaar al haar vraagtekens bij de nieuwe regels. “We willen én meer biologisch voedsel, én minder verpakkingen. Dat is lastig met deze regels.” Ze kijkt ook naar de rol van Skal en het ministerie van Landbouw: “De Europese regelgeving gaat om de hoofdlijnen. Skal interpreteert het vrij strak. Misschien dat het in bijvoorbeeld Frankrijk minder strak geregeld is.” Ze snapt de regels van de EU wel: “Een consument moet er natuurlijk wel zeker van zijn dat een biologisch product ook echt biologisch is. Aan de andere kant denk ik dat er in grote supermarkten nauwelijks gefraudeerd wordt. Er zal heus een keer een foutje gemaakt worden, daar niet van.” Ze denkt dat supermarkten te veel te verliezen hebben om te sjoemelen.

[Update 23 april: Artikel bijgewerkt met antwoord van Lidl “Al onze 438 filialen zijn gecertificeerd en voldoen aan de geldende wetgeving om onverpakte biologische producten te mogen verkopen.”]

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Steeds meer mensen kopen hun voeding in biologische speciaalzaken, blijkt uit een recent rapport van BioNext Nederland. Maar er valt nog een wereld te winnen, want het marktaandeel van biologisch voedsel in de Nederlandse supermarkten blijft rond de drie procent hangen. Flink minder dan in Europese koplopers als Denemarken (12,1%), Zwitserland (10,4%) en Oostenrijk (9,3%). Roosmarijn Saat, supermarkteigenaar en bestuurslid van BioNext, wijst naar de prijs als grootste boosdoener. Maar dat is niet het enige.

Kees Vermeer

Saat is eigenaar van de biologische supermarkt Gimsel, in het centrum van Rotterdam. Haar winkel deed het in 2020, met een omzetgroei van 15 procent, erg goed. Maar Saat ziet ook dat nog veel stappen nodig zijn. “De prijs blijkt voor veel mensen nog een drempel om biologische producten te kopen. Maar met biologisch zorg je op alle fronten voor verbetering van onze hele leefomgeving.”

Verschillende crisissen
“Maar er zijn nu verschillende crisissen tegelijk aan de gang. Niet alleen corona maar ook stikstof, het klimaat en afnemende biodiversiteit. Die crisissen hangen met elkaar samen en we kunnen ze niet langer negeren. Steeds meer mensen vragen zich af wat zij zelf kunnen doen. Als je volledig overstapt naar biologisch, ga je in één keer veel aspecten van de crisissen te lijf. Je draagt bij aan het tegengaan van klimaatverandering en biodiversiteit, en aan betere bodem- en waterkwaliteit.” Biologische producten hebben dus veel extra waarde(n) in zich. Maar het is volgens Saat lastig om al die waarden te laten zien aan de consument. Dat verklaart ten dele het tot nu toe karige aanbod van biologische producten in de gewone supermarkt, waar producten vooral wat betreft prijs met elkaar concurreren.

‘Als je volledig overstapt naar biologisch, ga je in één keer veel aspecten van de crisissen te lijf‘ – Roosmarijn Saat

Verdienmodel
Toch kan biologisch een goed verdienmodel zijn. Saats eigen winkel laat dat wel zien: een mooie grote supermarkt met alleen maar biologische producten, die bovendien veelal van lokale leveranciers komen. De supermarkt is onderdeel van het drukbezochte winkelcentrum De Groene Passage in hartje Rotterdam: zeven winkeliers die samenwerken vanuit dezelfde gedachte van duurzaam, fairtrade en groen. “Voor verdere groei van de biologische sector is het van belang dat vraag en aanbod hand in hand gaan. Als de vraag groeit, kunnen boeren meer investeren om hun bedrijf uit te breiden zodat ook het aanbod toeneemt.”

Marktaandeel
Saat is ook lid van het dagelijks bestuur van Bionext. Deze ketenorganisatie voor biologische landbouw en voeding publiceert elk jaar een trendrapport. In het recent verschenen rapport over 2020 staat onder andere dat er iets meer Nederlandse landbouwgrond wordt gebruikt voor biologische productie, dat 95,6% van de Nederlandse huishoudens in 2020 biologische producten heeft gekocht, en dat melk, eieren en yoghurt de meest verkochte biologische producten waren in de supermarkt. Maar het marktaandeel van biologisch in de Nederlandse supermarkten is slechts rond 3%. Flink minder dan in de Europese koplopers Denemarken (12,1%), Zwitserland (10,4%) en Oostenrijk (9,3%). Nederland blijft ook ver achter wat betreft het percentage landbouwgrond met biologische teelt: dat is slechts 4%, tegen 8,5% als Europees gemiddelde. Oostenrijk is in de EU koploper met 26% biologisch landbouwareaal.

Teleurstellend
Vooral het lage percentage biologische landbouwgrond is erg teleurstellend, vindt Saat. “Nederland heeft veel reguliere landbouw, met een groot deel voor export en voor diervoeding en veeteelt. Om dat te veranderen, zijn onder andere maatregelen nodig van de overheid. Die kan boeren bij de hand nemen en hen goede mogelijkheden bieden zodat zij zich gesteund voelen. Boeren die willen omschakelen, hebben de overheid nodig om dat mogelijk te maken. Maar helaas maakten afgelopen jaar, voor het vierde jaar op rij, minder boeren de overstap naar biologisch. Vanuit de Europese Green Deal wordt nu de Farm to Fork strategie uitgewerkt. Bionext praat daarover mee en kan haar visie inbrengen. Bovendien zien we steeds meer aandacht voor biologisch bij het ministerie van LNV. Met de Green Deal hebben we gelukkig wel de wind in de rug.”

Prijs is barrière
Er is ook ondersteuning nodig voor de consument, betoogt Saat. Bijvoorbeeld meer voorlichting over de waarden van biologische producten. Want de prijs blijft de grootste barrière om biologisch te kopen: 65% van de huishoudens zegt vaker biologisch te kopen als het goedkoper zou zijn. “Maar in prijzen in de reguliere supermarkt zijn niet de effecten op de leefomgeving verrekend. Dat zijn dus geen ‘echte’ prijzen. Biologische producten hebben een prijs die verantwoord is. Je doet er iets goeds mee voor de wereld en voor je eigen gezondheid. Een win-win situatie. Bovendien help je boeren om te verduurzamen. Daarom hoop ik dat er meer bewustzijn ontstaat over prijzen van producten.”

BTW schrappen
De biologische speciaalzaken hadden vorig jaar een omzetgroei van gemiddeld 7,8%, voor Gimsel was dat zelfs bijna het dubbele. “Belangrijke punten voor onze klanten zijn hun gezondheid, de echte prijs van producten, openheid over hoe vervuilend reguliere producten zijn, het tegengaan van de huidige crisissen, en het verminderen van afval. Klimaat, milieu en gezondheid zijn de grote thema’s die nu spelen.”

Het moet sneller
Saat vertelt gepassioneerd over haar werk en visie. Ze is er mee opgegroeid: in 1988 startten haar ouders natuurvoedingswinkel Gimsel in Rotterdam, waar zij als jonge meid meehielp. “Mijn ouders waren pioniers. Toen al was er het besef dat de reguliere manier van landbouw niet kan doorgaan. Ik ben blij dat het biologisch marktaandeel groeit, maar er zijn nog stappen nodig en het moet sneller. Misschien moet het ook rigoureuzer, met boeren die eisen dat zij met steun van de overheid kunnen omschakelen naar biologisch. Bijvoorbeeld met een omschakelfonds voor boeren. Ook Bionext wil hen daarin ondersteunen. We weten hoe het moet, dus laat ons je helpen om de goede weg te vinden.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!