Nu steeds meer boeren en burgers openstaan voor landbouw met meer biodiversiteit en meer aandacht voor de natuur, ontstaan er in het hele land kleine en grotere initiatieven om dat mogelijk te maken. Helaas lopen die projecten regelmatig tegen dezelfde problemen aan. Omdat de oplossingen niet altijd gedeeld worden -of niet vindbaar zijn- moet iedereen telkens het wiel opnieuw uitvinden. Daar moet het project Boer&Buur met Natuur verandering in brengen. Projectleider Hub Jongen legt uit hoe.
Wouter van Wijk
Boer&Buur is een gezamenlijk initiatief van de twaalf landelijke Milieufederaties, samen met de organisaties Caring Farmers, Herenboeren, Land van Ons, Lenteland en Burgerboerderijen. Met twee miljoen euro van de Postcodeloterij willen de Milieufederaties met vierentwintig initiatieven voor samenwerking tussen boeren en burgers de korte keten en de natuur in Nederland versterken.
Je zocht de afgelopen weken vierentwintig coalities door het hele land die Boer&Buur kon ondersteunen. De deadline was 15 november. Is het gelukt?
“Jazeker! We hebben eenenzestig aanmeldingen binnen, dus we moeten keuzes maken. We willen er in elke provincie twee onder de arm nemen. We gaan ze ondersteunen om hun coalitie op te zetten of verder te brengen. Ze kunnen steunen op onze medewerkers in de provincie, die daar een netwerk hebben en heel goed begrijpen wat er nodig is om de coalities een stukje verder te brengen.”
Wat bedoel je met een coalitie, wie zijn dat?
“Dat is heel divers. Soms is het ingestoken vanuit een boer, of boeren. Bijvoorbeeld een melkveehouder die natuurinclusief wil gaan. Die zegt: joh, ik heb al buren die bij me komen, maar ik wil daar veel intensiever mee optrekken, want ik heb die buren gewoon nodig. Een andere keer is het vanuit de buren, die zeggen, we hebben een voedselcoalitie en we willen meer samenwerken met de boer. Maar je kunt ook denken aan een school, een ziekenhuis of een bedrijf dat lokaal producten wil inkopen. We hebben zelfs wijnboeren!”
Op welke manier kan een buur een boer helpen?
“Als je ziet wat er gebeurt bij de boeren die omgaan, die hebben daar eigenlijk heel vaak de buur bij nodig. Want als je omgaat naar natuurinclusief boeren, is het verrekte handig als je bijvoorbeeld ook je spullen lokaal kunt verkopen. Het kan ook voorkomen dat je financiering nodig hebt. Dan is het handig om te kijken of je crowdfunding kunt doen, of aan te haken bij andere initiatieven in je buurt. Of je hebt soms even handjes nodig. Dan is het ook wel fijn als buren als vrijwilliger kunnen meewerken of meedenken. Meehelpen oogsten ligt natuurlijk voor de hand, maar buren kunnen soms ook helpen bij hele andere, complexe vraagstukken over bijvoorbeeld de toekomst.”
En hoe helpt jullie project de boeren en de buren?
“In december gaan we met alle vierentwintig projecten om tafel zitten en het hebben over de lange termijn doelen: waar wil je naartoe? En dan terug redeneren naar: wat is dan de uitdaging die we samen gaan oppakken? Dan kijken we of we zelf de kennis voor die uitdaging in huis hebben, of niet. Of zit die bij een van de partners? We hebben Herenboeren, Land van Ons, Lenteland, Caring Farmers, Burgerboerderijen. Daar zijn al veel boeren bij aangesloten en het zijn vaak koplopers in de transitie. Ze hebben daarom veel kennis. Dan kijken we of we al een Herenboer of een Caring Farmer hebben die dit al opgelost heeft? En kunnen we die boer vragen om de oplossing met ons te delen, zodat we verder kunnen? Daar is ook budget voor. Dus we kunnen zeggen: joh, we weten dat je het druk hebt, maar we kunnen je iets betalen waardoor je bijvoorbeeld even iemand anders op je koeien kunt laten passen zodat jij een andere boer of een coalitie kunt helpen.”
Op welke manier helpen Boer&Buur zo de natuur?
“Als je iets aan biodiversiteit wilt doen, moet je niet alleen denken aan de afgebakende natuurgebiedjes, maar dan moet je ook heel goed kijken naar de manier waarop we met ons voedsel omgaan. Daar is veel misgegaan in het verleden. Als je bijvoorbeeld kijkt naar grasland, dan groeit daar verder niet zoveel behalve dat gras. We moeten dus naar een andere manier van boeren, natuurinclusief.”
De coalities gaan in januari van start, om 3,5 jaar door te lopen. Wat is het einddoel?
“Wat je nu ziet is dat er best wel mooie initiatieven zijn, en koploperboeren, voedselcoöperaties en dergelijke. Er zijn heel veel bevlogen mensen mee bezig, alleen wordt het wiel iedere keer opnieuw uitgevonden. Het is nog niet een echte beweging. Dat moet het wel worden.”
Een beweging?
“Het idee is dat er dan in 2027 een platform staat waarin boeren en buren elkaar gemakkelijk kunnen vinden. Het moet ook echt een community worden waarin boeren en buren informatie kunnen uitwisselen en waardoor uiteindelijk een kennisbank ontstaat waar nieuwe coalities uit kunnen putten. De vierentwintig coalities zijn niet het einddoel. Het zijn leerprocessen, waarbij we gaan zien: hé er zijn een aantal dingen die steeds terugkomen. Bijvoorbeeld: hoe vind ik klanten. Hoe ga ik daarmee om? Waar vind ik de kennis hierover, waar vind ik de kennis daarover? Dat mist nog. Laten we het een keer goed opschrijven.”
Waar kunnen we dat terugvinden dan?
“Je ontkomt bijna niet aan een digitaal platform. Met daarin een kennisbank, maar ook een functie van matchmaking, om boeren en buren elkaar te laten vinden. Je voert bijvoorbeeld je postcode in en je krijgt bestaande coalities uit jouw omgeving. Heel veel van ons werk gaat uiteindelijk over het beschikbaar maken van kennis en ervaring.”
Om de actieve vrijwilligers te bedanken voor hun inzet, organiseerden we in juni vanuit Fietsen voor m’n eten een courgettesoep-fietstocht. Een van de adressen die we bezochten, was (hoe kan het ook anders) een Westlandse courgetteteler. Staande bij het meest idyllische stalletje van de regio vertelde Nathalie Zwinkels van Courgettefleur ons het prachtige verhaal van de bloemetjes en de bijtjes die zorgen voor de productie van deze veelzijdige vruchten en eetbare bloemen.
Marja van der Ende
In mijn vorige column over biologische teelt kon je lezen dat ik graag breed informeer en verschillende kanten belicht. Nathalie was tijdens haar presentatie daar in het gras erg open over haar weerstand tegen de vrijheden binnen de biologische teelt. De producten van Courgettefleur vallen niet onder het keurmerk ‘biologisch’ en Nathalies uitleg boeide me enorm.
De hoofdreden waarom de meeste intensieve glastuinbouwbedrijven volgens Nathalie niet biologisch telen, is omdat zij telen op substraat in plaats van in de volle grond. Substraat is een ondergrond van meestal steenwol, waarin de planten gecontroleerd groeien. Omdat in de volle grond veel ziektes kunnen zitten en substraat schoon is, wordt het gebruik van bestrijdingsmiddelen hiermee juist voorkomen. Dit in tegenstelling tot het beeld dat veel mensen van glastuinbouw hebben.
Ook kan de teler bij substraatteelt de plant precies datgene aan voeding geven wat deze nodig heeft. In de volle grond kan dit niet. “De Nederlandse telers steken hun nek uit om een schoon product te maken. Het Hollandse product is voor meer dan 99% schoon en milieubewust geteeld, daar mogen we best trotser op zijn”, aldus Nathalie.
De uitspraak van Nathalie die mij het meest triggerde, ging over bestrijdingsmiddelen. “Omdat in de biologische teelt gebruik gemaakt wordt van bestrijdingsmiddelen uit de natuur, wil dit niet zeggen dat deze middelen niet een hoge giftigheid kunnen hebben. Natuurlijke pyretroïden bijvoorbeeld, dit zijn biologische insecticiden die ook giftig kunnen zijn voor de mens.”
De inspanningen van reguliere telers om hun producten vrij van ziekten te houden, kunnen volgens Nathalie zelfs groter zijn dan die van biologische telers. Een chemisch bestrijdingsmiddel om luizen te doden, kost veel geld en mag slechts twee keer tijdens de hele teelt gebruikt worden. Daarom gebruiken ze veel liever natuurlijke vijanden tegen plagen en hommels en bijen voor de bestuiving, redeneert ze. Wanneer ze toch een chemisch bestrijdingsmiddel zouden gebruiken, gaan de hommels en bijen dood en dat wil geen enkele teler.
Nederlandse tuinders gebruiken al tientallen jaren natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen. Ze weten exact waar de zwakke plekken door weersomstandigheden in hun kassen zitten en behandelen deze plekken met bijvoorbeeld zakjes roofmijtjes en sluipwespen, de predatoren die helpen om plagen op te ruimen.
Ze vertelt ook dat professionele telers lid zijn van afzetorganisaties, die ook controles doen op onder andere het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De controles vinden zonder aankondiging plaats en zijn zeer streng tot op de kleinste details in de administratie van de teler.
Ook wordt de Maximale Residu Limiet (MRL) onderzocht, om te bepalen hoeveel schadelijke stoffen er in een product overblijven na indroging. Stoffen als gewasbeschermingsmiddelen, biociden (bijvoorbeeld desinfectiemiddelen en conserveermiddelen) en diergeneesmiddelen kunnen achterblijven in de producten die wij eten.
De analysemethoden voor de MRL worden steeds beter, waardoor steeds meer stoffen ontdekt worden. “Dit wil niet meteen zeggen dat er ineens meer schadelijke stoffen in zitten, maar dat er beter geanalyseerd wordt”, aldus Nathalie. “In biologische producten worden ook schadelijke stoffen gevonden, omdat deze nog uit het verleden in de bodem zitten.”
Courgettefleur heeft inmiddels een Global G.A.P. certificaat. Dit is een wereldwijde erkenning, waarbij G.A.P. staat voor Good Agricultural Practices. Niet alleen voedselveiligheid wordt gecontroleerd, ook de veiligheid en gezondheid van de medewerkers, dierenwelzijn en het milieu in de omgeving zijn belangrijke onderdelen van dit certificaat.
Waarom weet de gemiddelde consument dit niet? Een van de grote beïnvloeders van de beeldvorming zijn volgens Nathalie: de supermarkten. “Die hanteren eigen labels, wat verwarring opwekt over de kwaliteit”, zegt ze. Ze vindt dat er te weinig streekproducten in de supermarkten liggen omdat supermarkten veel uit het buitenland halen. Maar voor de voedselveiligheid is dat niet goed, zegt ze: “Bij de regels voor toelating van werkzame stoffen is Europa in zones verdeeld, waarbij de zuidelijk gelegen telers meer chemie mogen gebruiken om de grotere uitdagingen waarvoor zij staan, te bestrijden. Zelfs in reformwinkels liggen superfoods uit het buitenland waarvan je je kunt afvragen hoe deze geteeld zijn en met behulp van welke bestrijdingsmiddelen plagen bestreden zijn.”
Wat er volgens Nathalie nodig is, is een kritischere consument. Zolang de consument nog stuurbaar is door de marketing van de supermarkten, en de boodschap vooral op prijs gericht is, verandert er niets. Ook valt er veel te winnen bij de producenten zelf: “Nederlandse telers moeten richting de consument veel transparanter zijn over de strenge controles, maar ze zijn tot nu toe nog niet zo goed geweest in communiceren.”
Beïnvloedt de uitleg van Nathalie mijn keuzes voor wat er onderweg in mijn fietstas verdwijnt? Misschien wel, hoewel ik betwijfel of dat bij mij nog nodig is. Hoewel ik inmiddels al zes jaar kies voor de kortste weg en mijn boodschappen al rechtstreeks bij Westlandse tuinders doe, zal ik zeker met nog meer bewondering tussen de kassen rondfietsen. Tot begin december kan ik nog courgettes scoren bij dat meest idyllische stalletje aan het Vlotwateringpad in ’s-Gravenzande. Dat wordt een vriezer vol vers gemaakte courgettesoep om de winter mee door te komen….
Al een tijdje vraag ik me af of voedselbossen DE oplossing zijn voor de problemen waar de hedendaagse landbouw tegenaan loopt. De kortste weg terug naar de gezondere jager-verzamelaarsmentaliteit? Het lijkt er wel op, schreef ik onderaan mijn eerdere column over babyworteltjes. Is dat ook zo?
Marja van der Ende
Al snel reageerde een enthousiast stel uit Monster op de column met een mail: “Ik val maar met de deur in huis: mijn man Rick en ik willen in het Westland een voedselbos beginnen. We willen dit serieus aanpakken, dus zijn we nu een aantal maanden bezig met een jaartraining bij Voedsel uit het Bos, waar we les krijgen van de pioniers in Nederland. Interessant en inspirerend. Onze drijfveren om met een voedselbos bij te dragen aan een nieuwe vorm van landbouw die samenwerkt met de natuur en aan gezonde voeding in de korte keten worden hierdoor nog extra aangewakkerd. Sta je ervoor open om eens een kop koffie met ons te drinken en mee te denken over hoe we onze groene droom kunnen verwezenlijken in het Westland?”
Koffie drink ik niet, maar ik fietste graag langs mailschrijver Hilde Klaver en haar man voor huisgemaakte kruidenthee en lekkernijen. Het werd een inspirerend gesprek, waarin we volop namen met elkaar deelden van mensen en organisaties die hen verder kunnen helpen aan het verwezenlijken van hun droom.
Start een voedselbos!
Eén naam sprong eruit in ons gesprek: Liesbeth van Bemmel, eigenaar van Voedselbos Benthuizen. Ze ontwikkelde de training ‘Start een voedselbos’. Ik ontmoette Liesbeth jaren geleden bij een bijeenkomst van de Voedselfamilies Zuid-Holland. Een bezoek aan haar voedselbos en bijbehorende les, zijn vast onderdeel van de training die Hilde en Rick hebben gevolgd. Om antwoord op mijn hamvraag te krijgen, vroeg ik eerst aan Liesbeth wat een voedselbos precies is.
Liesbeth: “Een voedselbos is echt een culinaire ontdekkingsreis. Het is een bos waar je uit kunt eten. Er kunnen wel honderden verschillende soorten bomen, struiken en planten staan, deels bekende soorten en deels onbekende soorten. Het staat vol met bomen, struiken en planten waar je van kunt oogsten, zoals notenbomen, fruitbomen, bessenstruiken, kruiden, vaste planten en groenten. De ruimte wordt optimaal benut omdat je uit verschillende groeilagen kunt oogsten en ook nog eens een groot deel van het jaar. Denk bijvoorbeeld aan daslook en rabarber in het voorjaar, veel bessen, pruimen en kruiden in de zomer en appels, peren en noten in het najaar en tot slot in de winter mispels en kaki om maar een voorbeeld te noemen.”
Als ik de uitleg van Liesbeth zo hoor, lijkt een voedselbos het meest op de voedselvoorziening van de mens in de oertijd. De natuur deed haar werk en mensen konden in leven blijven door de vruchten te nuttigen. Waarom is dit ooit verdwenen? En waarom kost het zoveel moeite om deze ‘nieuwe’ manier van landbouw in de huidige tijd te herintroduceren. Zoveel nieuwe vragen… het prikkelt mijn nieuwsgierigheid nog meer.
Een goed plan
Eerst aan Liesbeth vragen wat oprichters van een voedselbos nodig hebben om te starten. Het antwoord: “Het belangrijkste is een goed plan, omdat bij het opstarten van een professioneel voedselbos heel wat komt kijken. In de training die ik geef komen alle aspecten aan bod en dan merk ik vaak dat mensen zich niet hadden gerealiseerd dat er zoveel bij komt kijken.
Met alleen een plan ben je er natuurlijk niet. Verder heb je natuurlijk land nodig, financiering, tijd en passie. Om het tot een succes te maken heb je daarnaast natuurlijk een goed ontwerp nodig, plantenkennis en ondernemerskwaliteiten. Kortom: Voedselbosbouwer is een veelzijdig beroep waar veel verschillende kwaliteiten voor nodig zijn.”
Aan passie ontbreekt het bij Hilde en Rick in ieder geval niet. Tijdens mijn bezoek in Monster komt het enthousiasme voor hun toekomstige voedselbos vanuit de puntjes van hun tenen naar boven. Ze leven hun droom al in miniformaat in de eigen achtertuin, te proeven aan hun huisgemaakte lekkernijen. Nu staan ze voor de volgende uitdaging: een stuk grond. Zie dat maar eens te vinden in een gebied, dat bekend staat als ‘minst groene gemeente van Nederland’, waar iedere vrijkomende postzegel grond bedekt wordt met glas, beton of asfalt. Gelukkig komt er ook in de gemeente Westland meer aandacht voor groen.
Groen is goud
In dit artikel over biodiversiteit, vergroening en duurzaamheid in de ‘Westland woont, Westland leeft’ bijlage van de regionale krant Het Hele Westland van 27 september wordt het Groen Westland – Groen is Goud actieplan aangehaald. De ambitie van dit plan is ervoor te zorgen dat vergroening in elk ruimtelijke ordening project meespeelt en dat er een einde komt aan de groenversnippering. Hier wordt 2,5 miljoen euro extra voor uitgetrokken. Goed nieuws voor Hilde en Rick, zou je zeggen….
Maar nee! Een recente update vanuit Hilde leert me echter dat er vanuit de gemeente geen grond beschikbaar wordt gesteld aan een commercieel voedselbos, omdat Hilde en Rick het als onderneming willen opzetten en de oogsten willen verkopen. Ook gesprekken met het waterschap Delfland hebben nog geen concrete resultaten gehad.
“Hoe dan ook, wij blijven net zo lang deze richting op bewegen als nodig blijkt: ons voedselbos gaat er komen, en we hopen van harte dat het in het Westland gaat lukken”, schrijft Hilde.
Daarom doe ik graag namens Hilde en Rick de volgende oproep: ben je of ken je iemand die grond voor een voedselbos beschikbaar heeft in Westland? Neem contact op met hen via hildeklaver@hotmail.com.
Dit gesprek over voedselbossen is natuurlijk nog niet klaar. Het is te veel informatie vanuit Liesbeth van Bemmel om in één column te verwerken en andere voedselbossen (in oprichting) in Zuid-Holland verdienen ook aandacht. Bovendien wil ik Hilde en Rick in hun zoektocht blijven volgen en natuurlijk in een toekomstige column vertellen dat het hen gelukt is. En mijn hamvraag is nog niet beantwoord. Wordt vervolgd dus…
Wie een bloemkool of een appel wil die niet zoveel kilometers heeft gemaakt en met maximaal een tussenpersoon -uit de korte keten dus- kan in Nederland op honderden plekken terecht. Maar avocado’s groeien vooralsnog niet in Nederland, en de meeste specerijen ook niet. Geen korte keten dus? The Good Spice werkt aan een oplossing.
Wouter van Wijk
Oké, dan moet je wel een tikkeltje buigzaam omgaan met de definitie van korte keten -maximaal vijftig kilometer, maximaal één tussenschakel- maar dat kan niet anders. “Normaal gesproken is de specerijhandel een enorme keten met zeven à acht schakels,” zegt Mariska van Zelst van The Good Spice. Het is een initiatief om specerijen uit de hele wereld te halen. Zonder al die tussenschakels. Zodat de boer er beter van wordt en zodat je verse, geurige specerijen op je bord krijgt. “De specerijen die je in de supermarkt koopt, gaan van pakhuis naar pakhuis. Het wordt maar doorverhandeld en doorverhandeld. Het is niet ongebruikelijk dat specerijen twee jaar onderweg zijn voordat ze in de supermarkt liggen. Wij hebben geen tussenhandelaren.”
Als argeloze consument kun je dan denken: ach ja, wat is het verschil? Maar de huidige handelsketen heeft grote nadelen. “Specerijen bederven niet. Dus die twee jaar kán wel, maar de smaak is dan enorm achteruitgegaan, de kleur is achteruitgegaan en de geur ook. De essentiële oliën trekken er ook langzaam uit.” Dat maakt een specerij uit de supermarkt tot iets heel anders dan een verse.
Maar dat is nog niet alles, zegt Van Zelst: “De specerijen worden met pesticiden verbouwd. Vaak worden ook oude en nieuwe oogsten vermengd, of wordt een goede oogst vermengd met een minder goede. Met alle gevolgen voor de kwaliteit.”
Door het ontbreken van die tussenhandel, vindt The Good Spice zichzelf dan ook prima passen in de korte keten, uiteraard op de kilometer-eis na: “De producten die wij leveren, groeien gewoonweg niet hier. Er zijn wel wat experimenten in kassen, maar dat is kleinschalig.” Ook let het bedrijf goed op het milieu: “Wat wij leveren is puur natuur.”
Een dingetje is nog wel de prijs. Omdat The Good Spice alles zelf doet, nog geen enorme schaal heeft en de boer wél goed beloont, is het even schrikken als je de prijs van een goede specerij ziet: een potje kost zo zeven of acht euro, terwijl een potje in de supermarkt voor twee of drie euro over de toonbank gaat. “Maar dan heb je dus ook die mindere kwaliteit” zegt Van Zelst. “In de specerijenhandel bestaan best wel wat misstanden. Ze vullen die potjes vaak ook nog af met zetmeel. Of met suiker. En zelfs plastic! Het zijn allemaal sluwe trucjes van de producenten om goedkopere producten te maken en er meer aan te verdienen.”
Ze heeft wel meer voorbeelden: “Eigenlijk kook je met plof-specerijen. Gember wordt vaak in een badje water gelegd. Het zuigt zich vol, zodat het zwaarder is. Toch betaal je ervoor. De mensen worden bedonderd.” Ze denkt wel dat de prijs omlaag kan: “Wij kopen lage volumes in. Honderden kilo’s. Dat wordt steeds meer, maar de grote partijen kopen per 100.000 kilo in. Dat merk je in de kosten voor controle, expeditie en transport.” Dat kan uiteindelijk wel omlaag. Maar het zal altijd iets duurder blijven dan de supermarkt: “We beginnen ook anders: wat heb je als boer nodig? We geven een eerlijke prijs. Die ligt vaak vele malen hoger dan de marktprijs. Bijvoorbeeld bij paprikapoeder is het vier keer hoger.”
Er is wel een groot voordeel aan de duurdere potjes: “Omdat ze zo intens van smaak zijn, heb je er ook veel minder van nodig. Bij proeverijen vallen mensen wel eens van hun stoel, omdat ze nog nooit bijvoorbeeld de intense geur van verse kaneel hebben geroken of de dieprode kleur van verse paprikapoeder hebben gezien.”
“Inmiddels is het ook zo dat mensen de smaak van de supermarkt gewend zijn. Je moet je afvragen of de supermarkt niet gewoon te goedkoop is.” Ze snapt ook dat de prijs nog te hoog is voor veel mensen: “Onze doelgroep is momenteel vooral de mensen die bezig zijn met duurzame producten en die van koken houden. We hebben in Leiden ook een aantal restaurants en een paar bakkers als klant. Koks -chefs en hobby- hebben steeds meer oog voor waar de producten vandaan komen en wie het heeft verbouwd. Hoe puur het is. Dat zit bij ons natuurlijk heel goed.”
The Good Spice staat volgens Van Zelst voor een korte keten waarbij iedereen profiteert: de boer, de natuur en de eindgebruiker. Maar het bedrijf staat voor een groter belang: “We proberen uiteindelijk de specerijhandel te veranderen.”
Het Rotterdamse bedrijf dat oesterzwammen kweekt op koffiedik, rotterzwam, onderzoekt de mogelijkheden voor kweken in een toekomstige ruimtekolonie op de maan of Mars. Niet dat er morgen een ruimteschip vertrekt, zeker niet. Het is vooral een gedachte-experiment in het kader van de expositie ‘Spacefarming: the future of food’ in het Evoluon in Eindhoven. Hoe de korte keten invloed kan hebben op een reis van honderdduizenden kilometers.
Wouter van Wijk
“Vanwege die expo vroegen we ons af hoe gaan we de ruimte in? En wat doe je op zo’n maanbasis met voedsel? Het móet wel circulair zijn. En daar zijn wij vaak mee bezig.” zegt Florian de Deugd van rotterzwam. “Ik weet niet hoeveel koffie er gedronken wordt op zo’n basis, maar je kunt gelukkig ook kweken op biomassa. Dan groeien dan zwammen op om voedsel uit te krijgen, en tegelijk de biomassa af te breken. Biomassa is al het biologische afval dat je genereert. Van koffiedik tot granen of de kopjes van de paprika.”
De methode waarop rotterzwam zijn paddenstoelen kweekt, heeft ook wel iets weg van science fiction. De kwekerij van het bedrijf bestaat uit acht zeecontainers -wel zo toepasselijk in de havenstad- waarin grote zakken met koffiedik hangen, met vochtig doorzichtig plastic, waaruit dan weer paddenstoelen groeien. Het past zo in een film over buitenaardse wezens.
Omdat het lastig en kostbaar is om een hele container mee te nemen naar de Spacefarming expo, die 23 september start, demonstreert rotterzwam het idee in een zogenaamde vending koelkast. Dat soort koelkasten wordt vaak in winkels en snackbars gebruikt vanwege de glazen deur, waardoor de inhoud goed zichtbaar is. “Daarin zit eigenlijk een verkleinde versie van wat we normaal in de zeecontainer hebben”, zegt De Deugd.
Ook het idee achter rotterzwam komt in de ruimte dan ook goed van pas: een volledig circulair product. “We laten op die manier het concept zien en geven daarbij workshops. We hebben meetings met grotere bedrijven in de omgeving van Eindhoven die de stap naar circulair willen zetten. We willen ze stimuleren om de hele cirkel te volgen. We komen het koffiedik ophalen, en verkopen de snacks weer in de kantine. Dan raken werknemers ook bekend met het concept.”
Want die bekendheid werkt: “We doen steeds meer workshops en rondleidingen voor gewone mensen. Het idee dat je koffiedik hebt, je daar een zwam in ziet groeien en dat die daarna in je pan ligt, spreekt aan. Het is iets heel anders dan een plastic bakje dat je in de supermarkt koopt.” Die groei is nog een nasleep van corona, toen het bedrijf een growkit ontwikkelde om zelf zwammen te kweken.
In de tien jaar dat het bedrijf inmiddels bestaat, is de interesse sowieso toegenomen, ziet hij. “We draaien al tien jaar break even, dat is al een hele prestatie in deze markt.” Het bedrijf draait vooral op de inkomsten uit de snacks, de vergoeding die het krijgt voor het ophalen van koffiedik en de growkit. Het bedrijf rekent inmiddels TU Delft, diverse gemeenten en bedrijven als Lely, Nationale Nederlanden en Arcadis tot zijn klanten. Ook verkoopt rotterzwam compleet ingerichte containers internationaal, met alles erop en eraan. “We hebben er net drie naar Barcelona verstuurd,” zegt De Deugd. In totaal zijn er nu dertien verkocht. Wanneer ze op de maan of Mars staan is wel nog even koffiedik kijken.
Bij druiven denken de meeste mensen aan die Griekse trossen in plastic doosjes in de supermarkt, met harde schil en liefst pitloos. Maar wist je dat de heerlijkste tafeldruiven gewoon in ‘ons eigenste’ Westland worden geteeld? Het Westlands Museum, de drie grote druivenkwekerijen en een handvol hobbytelers die deze streek rijk is, zetten zich al vele jaren in om ons deze lekkernij voor te schotelen. De verkoop vindt voornamelijk via de kortste weg plaats: rechtstreeks in hun eigen winkeltjes en stalletjes. En sinds kort ook via een druivenautomaat. Een beetje historie en een rondje Westland zijn in deze wel op hun plaats.
Marja van der Ende
Menig Westlandse opa en oma kan het zich nog heugen: druiven krenten in de kassen. Om uiteindelijk in het druivenseizoen mooie smaakvolle druiven te verkrijgen, worden de trossen in het voorjaar tot een derde uitgedund. Het is een uitstervend beroep, omdat de druivenkrenters steeds schaarser worden. De jeugd van tegenwoordig voelt er niet zo veel voor om urenlang op een trappetje te zitten en met veel geduld de trossen te fatsoeneren. Bovendien is dit werkje niet voor eeltige handen bedoeld en wordt het voornamelijk door vrouwen gedaan.
Het Westland kent een rijke geschiedenis van meer dan honderd jaar druiventeelt. In dit oude artikel uit 2010 op Foodlog getiteld ‘Hoe de druif verdween uit het Westland’, kun je lezen dat er in 1935 zelfs 220 miljoen kilo druiven werden geteeld. Toen in de zestiger jaren deze productie drastisch was afgenomen, bedacht dagbladjournalist Piet Bot een plan om de promotie van druiven nieuw leven in te blazen: de druivenprinses. Het Westlandse oogstfeest was geboren! Het verhaal van de optochten en druivenprinsessen staat prachtig beschreven in een recent artikel op de website van Geschiedenis van Zuid-Holland: ‘Druivenprinsessen in het Westland’.
In 2004 werd Themapark De Westlandse Druif opgericht om de druiventeelt en de historie levend te houden. Dit is achttien jaar lang een groot succes geweest. Door toenemende kosten en productie-eisen en een afnemend aantal vrijwilligers dat actief was voor de stichting achter dit initiatief, waren zij in 2019 echter genoodzaakt de deuren van het themapark te sluiten. De druivenkassen bleven wel staan en zijn in productie gebleven. Inmiddels is De Westlandse Druif overgenomen door Stichting the Vineyard.
De enige nog overgebleven commerciële druivenkwekerij in de streek, is Druivenkwekerij Nieuw Tuinzight. Op de rand van Westland en Midden-Delfland, aan de Zwethkade-Zuid in Den Hoorn, runnen Arnold en Hilde Jansen al veertig jaar hun biodynamische druivenkwekerij. De verkoop van hun druiven vindt gemiddeld plaats van half augustus tot in oktober, afhankelijk van de weersomstandigheden. Het druivenseizoen van dit jaar is wat later gestart vanwege de aanhoudende kou in het voorjaar.
Hilde en Arnold hebben de vele verschillende Westlandse druivenrassen eer aangedaan. Van blauwe en witte Frankenthalers tot Alicantes, van Emile Royal tot Muscaat en nog een aantal andere soorten, ze worden goed verzorgd bij deze kwekerij. Ieder ras heeft zo een eigen smaak, sappigheid en zachtheid van de schil. De druiven hoeven, nee mogen, niet gewassen te worden, om het laagje dauw op de druif niet aan te tasten.
Dit jaar wordt het laatste oogstjaar voor het echtpaar Jansen. De tuin is verkocht aan een jong stel uit Dordrecht. Zij hebben het afgelopen jaar meegelopen in de kwekerij om de kneepjes van het vak te leren en nemen in 2024 het stokje over, zodat Arnold en Hilde van hun welverdiende pensioen kunnen genieten. Goed nieuws voor hen én voor de Westlandse druiventeelt.
Ook een bezoek aan de Historische Druivenkwekerij Sonnehoeck in Kwintsheul is een stap in de geschiedenis. De druiven worden er verkocht in grappige doosjes in de vorm van een Westlandse kas. Met vele vrijwilligers worden de druiven verzorgd en geoogst. Er worden rondleidingen georganiseerd waarin je door de geschiedenis van de Westlandse druiventeelt (en de Westlandse tuinbouw) heen loopt.
Met de overname van Themapark De Westlandse Druif kwam er voor de nieuwe eigenaren een droom uit. Van woensdag tot en met zaterdag is het restaurant van The Vineyard in Monster geopend. De druiven uit hun historische kassen worden verwerkt in de gerechten op de kaart. En natuurlijk kunnen de geoogste druiven gekocht worden, zowel binnen tijdens openingstijden als in de druivenautomaat buiten. Zo kunnen we elke dag weer genieten van de heerlijke Westlandse tafeldruif!
Waarom nog van die harde smaakloze Griekse druiven kopen, als je de sappigste en zoetste druiven gewoon om de hoek kunt kopen? Dat scheelt weer een hoop transportkosten en belasting voor het Europese milieu.
Eigenlijk is het hele Westland nog steeds één groot druivenwalhalla, een lappendeken aan oude overgebleven druivenkassen. Naast de genoemde kwekerijen zijn er nog zoveel oud-tuinders die een heel jaar zwoegen in hun hobbykas, om ons een paar weken per jaar van druiven te voorzien. Let maar eens op die handgemaakte bordjes langs de weg, die je zo de druivenkas in lokken.
Ik weet wel wat ik de komende weken weer ga doen: fietsen voor m’n druiven!
Terwijl steeds meer mensen hun weg weten te vinden naar boerderijwinkels, stalletjes en online bestelsystemen voor lokale producten, wordt er in de Nederlandse horeca nog relatief weinig gebruik gemaakt van lokale waren. Zeker als je kijkt naar de buurlanden. De Voedselfamilie Krimpenerwaard wil dat veranderen. Het lijkt simpel maar de praktijk is lastig, legt voortrekker Eric van Heukelom uit.
Wouter van Wijk
“Nederland is nog wat terughoudend in het gebruik van lokale producten. Zowel de consument als de horeca. Je ziet wel een broodje met kaas van de lokale boer, dat voelt goed natuurlijk, maar veel verder gaat het niet.” Dat is zonde, vindt hij: “In de Krimpenerwaard is er een mooi aanbod van lokale producten. Vooral kaas en vlees, fruitsappen en allerlei soorten onbespoten bessen. Ook heb je biologische geiten-kefir en er zijn eitjes uit Stolwijk, aardappels uit de Hoeksche Waard. De horeca zou ook van die mooie producten moeten profiteren.” Hij voegt toe: “Er moet een kentering komen.”
Van Heukelom loopt al een tijdje mee in de logistiek, maar dan op een heel ander vlak: computerchips. Hij zet zijn kennis nu in om samen met zijn vrouw Siep de kar te trekken voor lokaal eten in de horeca. De afgelopen maanden zocht hij samen met zijn vrouw voor de voedselfamilie Krimpenerwaard, en met steun vanuit De Kortste Weg, naar obstakels die de horeca tegenkomt. Conclusie: “Er zijn drie zaken écht belangrijk voor de gemiddelde horeca-onderneming: de prijs, de leverbetrouwbaarheid en het levergemak.”
“In de horeca is men gewend, vandaag bestellen, morgen in huis. Als je spruitjes besteld, kun je er vrij zeker van zijn dat deze overmorgen op het bord van de gasten liggen. Het is een obstakel als blijkt dat de spruitjes niet geleverd kunnen worden!” Dat is een flink obstakel, ziet hij. “Daarbij komt ook het bestelgemak. Bij de groothandel ga je naar een website. Je doet klik klik klik en je hebt het morgen binnen. Voor lokale producten bestaat zoiets nog niet echt.”
Die problemen zijn misschien best oplosbaar, denkt hij. Waarbij het bijvoorbeeld zou helpen als de koks zich flexibel opstellen: “Blijken er geen spruitjes te zijn, dan spitskool op het menu. Of kijk eens naar de portie-grootte. We hebben berekend dat het op jaarbasis enorm scheelt als je de portiegroottes van het vlees tien procent verkleint en de groenten tien procent vergroot. Op die manier kun je ruimte in het budget creëren en meer lokaal en inkopen.”
Van Heukelom ziet ook wel dat niet ieder eetcafé dat kan doen: “We hebben een hoeve hier. Eigenlijk hoef je het vlees niet eens te kruiden, zo goed is het! Maar dan zit je wel met een hogere inkoop. Een paar restaurants in het hoge segment doen dat, voor andere horeca is het te duur.” Eetcafés kopen liever meer voor minder geld. “‘Smaak kan een kok ook maken’, zeggen ze dan.” Dat is maar deels waar natuurlijk, kruiden kunnen niet alles goedmaken.
Niet alleen de horeca moet de hand in eigen boezem steken, de consument speelt ook een grote rol: “Je ziet de consumenten zeker bewuster worden, maar wanneer ze uit eten gaan, vragen ze niet naar lokale producten. Als dat zou gebeuren zou dat wel helpen.” Hij hoopt dat concurrentie zijn werk doet: “Als een horecaondernemer het ziet bij de buurman, dan wekt dat toch interesse. We raden de ondernemers aan om te starten met een aantal gerechten op de kaart en er ook bij te vermelden dat de ingrediënten uit de streek komen. Kijk eens wat de gast doet als zij een keuze kunnen maken tussen een lokaal stukje vlees en iets waarvan de herkomst onduidelijk is.
“Mensen moeten ook wennen, we hebben hier verderop een kaasboerderij zitten, die is goedkoper dan de supermarkt. Toch gaan veel mensen liever naar de supermarkt, voor het gemak en de goedkope kiloknaller. De grote supermarkten maken miljarden winst en de boer ziet daar zo weinig van terug.”
Ook zijn er verborgen voordelen van lokaal eten, ziet Van Heukelom: “Kijk eens wat je ervoor terugkrijgt: een mooi landschap en heerlijk vers en gezond eten wat niet duizenden kilometers heeft afgelegd voor het op je bord komt. Je helpt daarmee de boer, het land en jezelf.”
Om verder te komen heeft de Voedselfamilie een plan opgesteld dat bestaat uit een aantal projecten. “Je hebt best wel een lange adem nodig om alle neuzen de goede kant op te krijgen. We kijken bijvoorbeeld naar een distributiepunt voor de Krimpenerwaard en omgeving, hoe we dit kunnen opzetten zodat de horeca met gemak de bestelling kan doen om zo lokaal mogelijk mooie en lekkere producten kan bestellen. Dit is een lange weg, maar we komen daar wel.”
Sinds ik een orthomoleculaire voedingsopleiding volgde in 2007, is ‘zoveel mogelijk biologisch eten’ mijn motto geweest. Ik adviseer het in mijn therapiepraktijk en het past bij mijn visie om de natuur haar werk te laten doen. Dat doe ik niet omdat het leuk is of omdat het zo hoort, maar omdat daar wel degelijk een reden voor is als je gezondheid belangrijk vindt. Biologische voeding uit de korte keten is simpelweg beter. Maar waarom? Er is nog veel onduidelijk over biologische producten: de voordelen en de voorwaarden voor de boer. Daarom vroeg ik uitleg aan Roel van Buuren van Biologische Boerderij Landlust.
Marja van der Ende
In de Facebookgroep Fietsen voor m’n eten – Westland kregen we de afgelopen maanden opvallend veel vragen over verkooppunten van biologische producten. “Waar kan ik biologische producten kopen, rechtstreeks bij de teler?”, was de strekking. Er kwamen al snel reacties onder deze vragen, meestal door mede-consumenten en soms door een boer of kweker zelf geplaatst. Deze reacties liepen uiteen van waarheden tot onwaarheden, tot ten dele waar.
Vroeger at iedereen biologisch
“Als het aan een plant groeit, is het toch biologisch… pure onzin en geldklopperij dat stempeltje”, was een reactie van een lid in de Facebookgroep. Toen onze grootouders jong waren klopte deze uitspraak nog, echter door allerlei ontwikkelingen in de landbouw nu helaas niet meer.
“Vroeger at iedereen biologisch”, vertelt Roel. “Nu betekent biologisch telen dat er geen kunstmest en geen chemische gewasbescherming wordt toegepast. Ook wordt een bepaalde oppervlakte per koe gehanteerd en dienen de koeien een bepaalde minimale tijd in de wei te besteden. Alle grondstoffen zoals veevoer, en calcium en gesteentemeel om de bodem te verbeteren, dienen ook biologisch gecertificeerd te zijn.” Ook kun je niet van de een op andere dag bio-boer worden, zegt hij: “Een boerenbedrijf krijgt het SKAL-keurmerk wanneer er minimaal anderhalf tot twee jaar volledig biologisch geteeld is, de omschakelingsperiode.”
Als het aan een plant groeit, is het dus niet per definitie ‘biologisch’, in de zin waarin we het woord nu gebruiken. Zo is bijvoorbeeld ook substraatteelt -telen met een kunstmatige bodem- verboden volgens Europese biologische regels. Dit is meteen de reden waarom er zo weinig Westlandse en Oostlandse tuinders een biologisch keurmerk hebben, ook al gebruiken ze wel biologische gewasbescherming.
Natuurlijk telen
Roel praat zelf liever over het onderwerp ‘natuurlijk telen’. Er zijn zoveel labels op de meer natuurlijke teeltsoorten geplakt dat consumenten door de bomen het bos niet meer zien. Biologisch, biodynamisch, ecologisch, natuurinclusief, lokaal, regeneratief… geen wonder dat we de aandacht verliezen op waar het daadwerkelijk over gaat.
Het hoofddoel van Roel is transparantie over zijn manier van telen, zodat de consument met eigen ogen ziet wat er op de boerderij gebeurt en daarom de producten koopt. “Hoe korter de keten, hoe minder de keurmerken nodig zijn”, aldus Roel. “Als je als teler en boer, gangbaar of biologisch, transparant bent over je teelt, kan de consument een bewustere keuze maken voor jouw product.” Een grote verantwoordelijkheid ligt ook bij de consument, zegt hij: “als die blijft kiezen voor de goedkoopste producten dan kunnen andere manieren van landbouw zich niet ontwikkelen.”
Bij natuurlijke teelt wordt veel meer gekeken naar ‘Wat heeft de bodem nodig?’, in plaats van ‘Hoe voeden we de plant?’. De gezondheid van de bodem op de boerderij van Roel (die bodem waar het gras op groeit) is essentieel voor gezond gras, een gezonde koe en vervolgens gezonde melk. Door gebruik te maken van vaste mest, wordt de bodem op de lange termijn gezond gehouden.
Omega 3
Die bodem is belangrijk. De melk van Roels koeien is onderzocht op de vetzurenbalans. Zo bevat deze melk van gras gevoerde koeien die veel buiten hebben gelopen, meer Omega 3-vetzuren. Andere soorten melk van koeien die vaker binnen hebben gestaan en bijvoer hebben gekregen, bevatten meer Omega 6-vetzuren en minder Omega 3.
Omega 3-vetzuren beschermen ons lichaam tegen hart- en vaatziekten en hebben een ontstekingsremmende werking, terwijl Omega 6-vetzuren juist een ontstekingsbevorderend effect kunnen hebben. Meer Omega 3 en minder Omega 6 is dus gezonder gebleken.
Op zijn boerderij biedt Roel een melk-tap, waar je als consument zelf de biologische rauwe melk kunt tappen. Daarnaast kiest Roel voor het leveren van zijn melk aan de biologische melkcoöperatie Eko Holland, in plaats van aan een grote melkfabriek. Eko Holland bestaat uit slechts 250 boeren. De focus ligt bij deze boeren minder op de kwantiteit en meer op de kwaliteit.
Ondanks de positieve uitkomsten van dergelijke onderzoeken fiets ik sinds de start van mijn initiatief Fietsen voor m’n eten in 2017 niet alleen naar biologische boeren en kwekerijen. Er is niet zoveel keus in verschillende biologisch gecertificeerde voedselproducenten in en om mijn regio Westland. Lokaal geteeld, vers en variatie tussen producenten is veel meer voorop komen te staan in mijn voedingspatroon en mijn adviezen. En ook in dit voedingspatroon merk ik dat ik sneller verzadigd ben en het eten op mijn bord veel meer voeding dan vulling is. Ik vermoed dus dat het ook meer voedingswaarde bevat, ook al kan ik het niet bewijzen met onderzoek.
De eerlijke prijs van biologisch
En dan als laatste, niet te vergeten, nog even over de prijs. Is dat stempeltje biologisch inderdaad onzin en geldklopperij? Roel vindt van niet: “Naast de hogere kosten die het doorvoeren van de regels van biologisch telen met zich meebrengen, zoals de biologische grondstoffen, zijn er nog meer zaken die de kosten doen stijgen. De kalfjes langer bij de koe laten, kost meer tijd en meer geld omdat ze meer drinken. De hoorns op de koe laten, kost meer omdat een grotere stal nodig is. Weidevogelbeheer kost meer geld. De hogere prijs van biologische producten, is dus gerechtvaardigd door de hogere kosten voor deze manier van boeren.” Concluderend: “We moeten de boeren beter gaan betalen voor pure producten en minder geld uitgeven aan producten die onze gezondheid niet bevorderen.”
Zo simpel is het. Als de consument een eerlijkere prijs betaalt voor het natuurlijk geteelde product, stimuleert deze daarmee ook een gezondere bodem, weidevogels, kalfjes die langer bij de koe blijven, meer natuurlijk gedrag door horens op de koeien te laten en meer ruimte voor de koe.
En wanneer de ‘vrucht’ van die natuurlijke teelt, in Roels geval de melk, meer voedingswaarde bevat? Dan heb je minder melk nodig om jezelf te voeden. Biologisch telen is dus inderdaad meer waar voor je geld.
Omdat ik voorstander ben van breed informeren en verschillende kanten belichten, is deze column deel 1 van een tweeluik.
Wil je meer weten over de gezonde en ongezonde kanten van melk, lees dan dit artikel van Rineke Dijkinga eens: ‘Melk: gezond of ongezond?’. Een duidelijk overzicht van de verschillende kanten van melk en het verschil tussen gangbaar en biologisch telen.
Hidde Boersma en Joris Lohman, makers van de film The Future of Food – waarin ze in de boksring over de toekomst van het voedsel praten en ‘boksen’ – zijn gestopt met vechten. In plaats daarvan willen ze praten. Ze denken inmiddels dat je met praten verder komt en willen zo een oplossing creëren voor de voedselproblemen waar de mensheid in de toekomst voor komt te staan.
Jacey Thurston
Waar The Future of Food nog een verhaal was van ‘profeten’ (ecologie) en ‘tovenaars’ (technologie), moet een nieuwe film beide stromingen met elkaar verbinden. Die stap begint met een gesprek, in plaats van een discussie.
Van strijd naar samenkomst
In The Future of Food stapten de mannen als een statement, echt met elkaar in de boksring. Op die manier probeerden ze het voedselgevecht op te lossen. Zij vertegenwoordigen namelijk twee stromingen: Boersma die van de tovenaars en Lohman die van de profeten. Tovenaars zien de voedselproductie hoogtechnologisch voor zich, waar de profeten vinden dat die juist in harmonie met de natuur moet zijn. Deze twee stromingen staan lijnrecht tegenover elkaar in het voedseldebat. Het is de hoogste tijd om daar verandering in te brengen.
Houdbaar voedselsysteem
Het gevecht over de voedseltoekomst speelt niet alleen in Nederland, maar wereldwijd. Want uiteindelijk hebben we allemaal eten nodig om te overleven. Tegelijkertijd moeten we ook voor onze aarde zorgen. In 2050 zullen er zo’n 10 miljard monden gevoed moeten worden, terwijl de biodiversiteit floreert en het klimaat is gestabiliseerd. Een houdbaar voedselsysteem voor iedereen is het einddoel, maar hoe komen we daar?
Platform met actiepunten
Als eerste stap richtten Boersma en Lohman het platform Stop the Food Fight op. Via dat platform willen zij het gesprek aangaan en gaande houden. Daarmee werken ze, samen met anderen, aan het nieuwe voedselverhaal. Hoe dit eruitziet, is nog niet helemaal duidelijk, maar zal uiteindelijk te zien zijn in een nieuwe film. Het platform noemt in ieder geval de volgende actiepunten:
1. Erken de uitdaging
2. Stop het hokjesdenken
3. Stop met vechten, start de dialoog
4. Geef ruimte
5. Werk samen
6. Treed naar buiten
Verbinden en groeien
Niet alleen via het platform, maar ook in de regio is het van belang om met elkaar in verbinding te staan. Op lokaal niveau is het soms een eenzame strijd, waar op regionaal niveau meer mogelijk is. Daar kun je een collectief vormen met anderen, met elkaar samenwerken en het zo samen doen. Op die manier kunnen we uiteindelijk het aandeel lokaal eten vergroten. Met meer eten van dichtbij, meer eten uit het seizoen en minder vlees. Door samen te sparren, kunnen we daar tenminste wél voor vechten.
Uit ons kijkje in de keuken van de Vlaamse Week van de Korte keten, bleek al dat we van onze directe zuiderburen iets kunnen leren over lokale producten en de korte keten. Hoe zit dat bij de zuiderburen van onze zuiderburen?
Wouter van Wijk
Dat de Franse cuisine vol zit met beroemde clichés, weet bijna iedereen: croissants, baguettes, escargots (wijngaardslakken) en foie gras (de beroemde, vaak onder dubieuze omstandigheden gemaakte ganzenlever). Maar misschien wel door die beroemde clichés blijft er wel een aspect onderbelicht: lokale producten. Frankrijk gaat daar wezenlijk anders mee om dan Nederland. Waar je ook gaat of staat – middenin Parijs of ergens achteraf in Bretagne of de Loire – overal vind je restaurants met menukaarten die producteurs locaux voeren: producten van lokale producenten.
Waar je in Nederland restaurants hebt die zich kunnen onderscheiden met lokale producten, zijn lokale producten in veel Franse streken zó normaal, dat je je er niet eens mee kúnt onderscheiden. In een stadje als Amboise, aan de Loire in midden-Frankrijk, hebben vrijwel alle restaurants lokale producten op de menukaart. Zo weet eigenaar Arnaud Morillon, van restaurant l’Ecluse, precies te vertellen van welke boerderij het rundvlees komt, of waarvandaan de kaas komt, en natuurlijk de wijn. “Deze vis komt van een visserij bij Nantes,” zegt hij bij het opdienen van het hoofdgerecht. De kaas komt uit Touraine en Pontlevoy.” Alles lokaal. Bij de ingang hangt een groot schoolbord, waarop dat nog eens extra benadrukt wordt. Een verschil met de korte keten in Nederland is er wel: de afstanden. Zo komt de vis uit Nantes, ruim tweehonderd kilometer verderop. Maar Nantes ligt, net als Amboise, aan de Loire. Dus lokaal, redeneren de chefs.
Zelfs in het mondaine Parijs vind je lokale producten te over. Al moet je vaak wel buiten de toeristische gebieden kijken. Overal vind je winkels met lokale producten: kleine zelfstandigen, in bio-winkels als Bio C’Bon, maar er bestaan ook een ketens van winkels met lokale producten: bijvoorbeeld Au Bout du Champ en La Recolte. Waarbij de eerste vooral de nadruk legt op het lokale, met producten van maximaal 150 kilometer verderop. La Recolte koopt biologische producten direct van tachtig leveranciers, maar dan wel weer uit heel Frankrijk. Dus olives uit de Provence, Champignons de Paris maar dan wel uit de Lot en fromage, kaas uit noord-Frankrijk.
De Franse grootgrutter Carrefour kan niet achterblijven en heeft schappen vol producten Reflets de France, (Bespiegelingen van Frankrijk) met Fraises de Dordogne aardbeien uit de Dordogne en Miel de Midi-Pyrénées, honing uit de Pyreneeën. Daarnaast melden allerlei dagelijkse producten vaak trots dat de tarwe, de visproducten of de sojabonen uit Frankrijk komen, uiteraard vergezeld van een kek Frans vlaggetje. Zelfs in de folder van de Duitse discounter Aldi wordt benadrukt dat de Choux de Bruxelles (spruitjes) van Origine France zijn.
Dit betekent niet dat het allemaal vanzelf gaat. Ook in Frankrijk kan de korte keten wel wat hulp gebruiken. De overheid promoot lokaal voedsel flink. Zo loopt in Parijs op dit moment het Festival du mieux manger, een voedselfestival dat zich richt op lokale producten van kleine producenten. Daarnaast is Frais et Local, vers en lokaal, een grote site waarop je honderden producenten en verkooppunten kunt vinden. Ook vind je door heel Frankrijk heen de zogenaamde AMAP initiatieven, waarin consumenten samenwerken met lokale producenten. Ook de Nederlandse Ambassade in Parijs is geïnteresseerd. Die nam interviews af met Fransen die werken aan korte ketens.