Hoewel de provincie Zuid-Holland zich al vijf jaar inzet voor lokaal en duurzaam voedsel in haar eigen restaurants en catering, is het niet erg opgeschoten. Uit een recent onderzoek door Greendish blijkt dat slechts tien procent van de in het provinciehuis genuttigde voedingswaren inmiddels lokaal is geproduceerd. De provincie zelf hanteert een andere rekenmethode en houdt het aandeel van lokaal voedsel op 23,7 procent. De kortste weg is niet voor iedereen dezelfde.
Sebastiaan Grosscurt
Al sinds 2016 zet de provincie zich in voor een korte keten en gebruikt campagnes als ‘Zet je tanden in Zuid-Holland’ en de ‘80/20 challenge’ (tien dagen lang 80 procent van je eten uit Zuid-Holland halen) voor de publieke bewustwording van lokaal eten. Ook buiten het provinciehuis hingen deze grote posters in een campagne. Toch is het voor de provincie erg moeilijk om concreet de daad bij het woord te voegen: in haar eigen bedrijfsrestaurants wordt voornamelijk niet-lokaal eten aangeboden.
Maar 10 procent lokaal
Uit de cijfers van Greendish blijkt de provincie in haar eigen restaurants en catering maar 21 procent in Nederland geproduceerd voedsel te serveren, waarvan 11 procent regionaal en 10 procent lokaal. Het gemiddelde aandeel van regionaal voedsel in Nederlandse overheidslocaties ligt hier met acht procent net onder. Andere locaties hebben wel een groter aandeel Nederlandse producten, namelijk 34 procent.
Lokaal voedsel neemt een steeds groter deel van ons dieet in, een trend die lokale boeren steunt en de milieu-impact van voedsel drastisch kan verlagen.
Producten worden als lokaal beschouwd wanneer deze regionaal zijn en geleverd zijn met een ketenlengte van één schakel of korter, waarbij de producten dus direct geleverd worden door de producent, of in een korte keten met maximaal één tussenhandelaar. Regionaal betekent in dit geval niet uitsluitend Zuid-Holland. Het bestrijkt een gebied binnen een straal van 50 kilometer van het provinciehuis, waar Amsterdam en Utrecht net buiten vallen.
Nog veel lange ketens
Wat betreft ketenlengte ligt de catering van provincie Zuid-Holland iets achter op andere overheden. Waar 15 procent van de producten met één of minder schakels in de voedselketen op het bord van de gemiddelde beleidsmedewerker valt, is dit 11 procent voor de medewerkers van provincie Zuid-Holland en geldt dit vooral voor graanproducten, aardappelen en snacks.
Opvallend is wel het aandeel seizoensgroenten uit volle grond, producten waarin Zuid-Hollandse boeren natuurlijk uitblinken, wat met 61 procent drie maal hoger ligt dan het landelijk gemiddelde.
Daarbij weet de provincie van alle aangeboden producten of ze op het moment van aanbieden in seizoen zijn en heeft een goed beeld van de fruit- en groentekalender. Dit is belangrijk voor vergroening, omdat Nederlandse en regionale producten niet direct beter voor het milieu zijn, maar het seizoen en de teeltwijze ook een belangrijke rol spelen.
Andere cijfers door meetverschillen
Gedeputeerde Willy de Zoete bekijkt de cijfers uit het onderzoek met een iets ander oog. Ze ziet een wezenlijk verschil tussen het beleid rondom ‘Zet je tanden in Zuid-Holland’ en de rekenmethode van Greendish. “Dit gaat uit van de inkoopcijfers op basis van een volledige maand inkoop voor de keuken in het provinciehuis. Hierbij is een selectie gemaakt van honderd producten, niet het volledige gamma, met een hoge omzetsnelheid en bestelfrequentie. De rekenmethodiek en analyse van Greendish is bovendien enkele malen aangepast omdat het verzoek tot deelname viel in coronatijd en voor de provincie zodoende geen juiste afspiegeling konden vormen.”
Hoewel Greendish 13.000 producten verspreid over 17 overheidslocaties traceerde, meent De Zoete meent dat de bevindingen niet vergelijkbaar zijn met werkelijke aandeel van lokaal voedsel. Dat schat de provincie zelf op 23,7 procent. Het verschil met de 10 procent lokale producten dat Greendish becijferde wordt ook gezocht in niet meegerekende evenementen, waaronder bedrijfslunches, kerstmarkten en online bestellingen, die buiten het dagelijkse aanbod vallen en worden gefaciliteerd door lokale leveranciers.
Een lange weg voor korte ketens
Hoe en of het verschil in aangeboden lokaal voedsel enkel kan worden uitgelegd door deze meetverschillen, is onduidelijk. Vermoedelijk is er ook een verschil in definitie van wat nou lokaal voedsel is en wat niet. Aangezien het aandeel lokaal voedsel het bedrijfsrestaurant op 10 procent steekt, lijkt het dat er voor een transparante korte keten nog een lange weg bewandeld moet worden.
Nog een initiatief
De provincie heeft zich met dat doel ook aangesloten bij de het landelijke initiatief Green Deal Catering Overheidslocaties en zegde toe zich verder in te spannen voor de inkoop van meer duurzaam en lokaal voedsel. Het onderzoek van Greendish was een nulmeting voor die Green Deal.
Als de provincie zelf echt haar tanden in Zuid-Holland wil zetten, is er meer inzicht nodig in de grotendeels onbekende keten. In samenwerking met de groothandel en lokale aanbieders is het mogelijk om meer lokale producten op de kaart te zetten om zo lokale boeren en vissers te ondersteunen en de kennis over de Zuid-Hollandse voedselketen te vergroten.
Met het merk Streeckgenoten wekt supermarktketen Albert Heijn de suggestie dat je als klant een lokaal product koopt. Suggestie, want het ‘lokale’ blijkt veel marketingpraat. Het meeste vlees van Streeckgenoten wordt in Limburg geproduceerd.
Sophie van Asperen en Wouter van Wijk
“Meer dan 80 lokale slagers, bakkers en kaasmakers uit heel Nederland leveren aan Albert Heijn onder de naam Streeckgenoten maar liefst 237 lokale specialiteiten”, ronkt Albert Heijn eind februari in een persbericht. Maar met dat ‘aanleveren’ neemt de keten het niet zo nauw: Limburgse ham kan voor AH in Zuid Hollandse winkels prima als ‘Streeckgenoot’ door en in schappen met het bordje “De lekkerste vleeswaren van topslagers uit de buurt” ligt regelmatig geen enkel echt lokaal gemaakt product.
Zo kunnen we nog wel even doorgaan. De ‘Traditionele Filet Americain’ van de Amsterdamse slager Hans Brommer komt van The Filet Company in Tilburg. De ‘Streeckgenoten Kiprollade’ van de familie Wapenaar uit Vlaardingen komt volgens de verpakking uit Nuth, Limburg. Als we andere verpakkingen omdraaien, blijkt dat het Limburgse plaatsje de bakermat is van wel heel veel Streeckgenoten.
Geen reactie
Wat is hier aan de hand? Dat vroegen we natuurlijk aan Albert Heijn. Maar de afdeling communicatie ‘ziet op dit moment geen mogelijkheden’ hierover uitleg te geven. “Er zijn andere prioriteiten”, laat woordvoerder Pauline van de Brandhof weten. Wel stuurt ze iets over de de oorsprong van de naam: ‘Streeck’ is een knipoog naar originele, oude, traditionele recepten van vroeger. ‘Genoten’ refereert aan ‘genieten’. Met de ‘Streeckgenoot’ wordt de persoon bedoeld die het product maakt. Over het beeld dat de c wel erg geleend lijkt van de kipstuckjes en gehacktballen van de Vegetarische Slager, wordt niet gerept.
Om het gebrek aan openheid van AH is met wat rondbellen gelukkig wel heen te werken. Wat blijkt? De Limburgse Group of Butchers – die onder leiding van slager-ondernemer Jack Keulen de Streeckgenoten bedacht – maakt de specialiteiten ‘uit heel Nederland’ grotendeels gewoon zelf, in Limburg.
Succesformule
Lokale producten waren zo’n succes in Limburg, dat ze wilden uitbreiden naar de rest van Nederland. En zo werd er een handjevol slagers uit verschillende regio’s opgetrommeld om hun ambachtelijke recepten te delen met de vleeswarenmakers in Nuth, en liggen in AH-filialen door het hele land regionale producten – maar voornamelijk uit andere streken. En voornamelijk van slagers die gerelateerd zijn aan The Group of Butchers. Ook The Filet Company uit Tilburg blijkt een andere naam voor ‘Group of Butchers Eersel’. Zo kan Streeckgenoten eigenlijk alleen in Limburg de naam waarmaken: fors meer dan de helft van de ruim vijftig soorten vleeswaren uit de Streeckgenoten productlijn is een ‘Limburgse’ Streeckgenoot, zoals Limburgse preskop of achterham.
De angst voor Albert Heijn is groot bij de toeleveranciers. Slagers willen vaak niet of nauwelijks reageren op de werkwijze. Een slager die achteraf toch niets meer met ons artikel van doen wil hebben, produceert – zoals de meesten – niet zelf, maar heeft zijn recept met de Limburgers gedeeld en zodanig aangepast dat het wel lijkt op het originele product, maar kan voldoen aan de houdbaarheids- en kwaliteitseisen van Albert Heijn. De kleine slagers die meedoen aan de campagne, kunnen vaak helemaal niet op de schaal produceren die Albert Heijn nodig heeft. Zo produceert de Group of Butchers op basis van de ambachtelijke recepten iets wat zoveel mogelijk lijkt op het origineel.
Boerenkaas of boerderijkaas?
Behalve vlees levert AH ook kaas onder het label Streeckgenoten, iets minder dan een kwart van het totale aanbod. Daar wordt de naam beter waargemaakt. Zo ligt er kaas van de familie Schrama uit Rijpwetering in de schappen die ook daadwerkelijk op de boerderij wordt gemaakt.
Dat gaat volgens de familie prima, al komt er nu een flinke verandering: de boerenkaas moet voortaan van gepasteuriseerde melk gemaakt worden. Dat doen de Schrama’s nu voor AH, al is de kaas nu omgedoopt tot ‘boerderijkaas’, omdat boerenkaas een beschermde naam is voor kaas die grotendeels met de hand is gemaakt van rauwe melk.
Boerin Ellen Schrama vindt het enerzijds jammer, maar snapt dat Albert Heijn een risico wil uitsluiten door te pasteuriseren. Het is alleen niet wat ze zelf het liefst verkoopt: “Ik persoonlijk vind echte boerenkaas een ambacht. Dat is is waar mijn hart naar uitgaat.”
Het pasteuriseren is wel de keuze van Albert Heijn, niet alle supermarkten doen dat. De Schrama’s leveren bijvoorbeeld ook aan de Groene Hart Coöperatie, die Hoogvliet als afnemer heeft. Daar ligt de kaas van rauwe melk van de Schrama’s wel gewoon in het schap, de echte boerenkaas.
Het opmerkelijke is dat de marketingmachine van Albert Heijn gewoon suggereert dat het producten heeft die de boer zélf ook verkoopt in de boerderijwinkel. “In 1912 startte opa met de boerderij en het kaasmaken.” schrijft Albert Heijn, “In 1993 namen Paul & Ellen, alweer de 3e generatie, de boerderij over. Sinds 2019 verkopen ze hun kaas als Streeckgenoten bij Albert Heijn.” Maar in de werkelijkheid moet er door de grootschaligheid en daarmee samenhangende kwaliteits- en hygiëne-eisen, een slok water bij de wijn.
Boetes
Wellicht bevindt Albert Heijn zich met Streeckgenoten ook juridisch in moeilijk water. Begin deze maand bleek dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) misleidende duurzaamheidsclaims wil aanpakken. Het onderzoek naar dit zogenoemde ‘greenwashing’ richt zich op zuivel, energie en kleding. De ACM kan boetes uitdelen die kunnen oplopen tot €900.000 of een percentage van de jaaromzet.
Dat de woordvoerders niet willen reageren roept ook vragen op over de bedoelingen van Albert Heijn. De consument leest ‘streeck’ en dat voelt ongetwijfeld goed, want: lokaal is hip en duurzaam en geeft een goed gevoel. En dat zonder dat gemak verloren gaat! Maar het bedrijf begeeft zich wel in een grijs gebied omdat het lokale aspect flinterdun is. Qua dierenwelzijn scoort het merk ook niet hoog, maximaal een ster van het Beter Leven keurmerk.
Voor wie graag proeft van specialiteiten uit verschillende regio’s uit heel Nederland, is Streeckgenoten wellicht interessant, maar wie lokaal voedsel wil, of voor bijvoorbeeld dierenwelzijn kiest, heeft er weinig aan. Ook financieel gezien is Streeckgenoten niet zo’n beste keuze. Zo ligt de Utrechtse Vocking Leverworst (‘sinds 1891’) in plakjes voor €15,70 per kilo in het Streeckgenoten-schap, maar kun je verderop in de winkel een rolletje met vrijwel dezelfde ingrediënten voor €7,40 per kilo meenemen.
Stree(c)k uithalen
De Streeckgenoten lijken daarmee een poging om een lekker graantje mee te pikken van de trend naar lokale producten, terwijl de meeste van die producten niet echt uit de eigen streek komen. Zo eet Albert Heijn heel ambachtelijk van twee walletjes en haalt het daarmee eigenlijk een streek uit met de klant.
Dat het ook anders kan bewijst een supermarkt als Hoogvliet. Die werkt, na wat vallen en opstaan, steeds nauwer samen met boeren die zelf produceren. Zo krijgt de supermarkt echte streekproducten in de winkel, in de productlijn ‘Streek’. Waarbij de naam niet misleidend is. Of er nu een c in staat of niet.
Vraagje: hoeveel houdt een boer over aan dat kekke “kilo’tje vastkokende aardappelen” dat je voor 1,99 euro bij de Albert Heijn koopt? Een euro? Nee. Vijftig cent? Lager! Vijfentwintig dan? Nog steeds niet. Twintig? Fout! Het juiste antwoord: minder dan 15 cent. Voor degene die het product dus echt maakt. En daar moeten de kosten nog vanaf. Er blijft na de boer dus nogal wat aan de strijkstok hangen. Maar wiens strijkstok?
Mirte van Eysden
“Gemiddeld krijg ik zo’n dertien tot vijftien cent per kilo aardappelen, maar daar moeten alle kosten nog van af”, vertelt de Strijense boer Martin de Ruiter. Die kosten zijn fors. “Dan heb ik het bijvoorbeeld over slootonderhoud, drainageonderhoud, gewasbeschermingsmiddelen, kunstmest en de opslag. Uiteindelijk houd ik dan gemiddeld zo’n twee cent per kilo over.”
“Mensen hebben totaal geen emotie meer bij voedsel”
Martin de Ruiter, boer
Met 15 cent voor de boer, gaat er 1,84 euro naar andere partijen. De supermarkt, de distributeur, de verpakker, de transporteur verdelen het leeuwendeel van de poet. Daarmee lijkt het er sterk op dat zo’n beetje iedereen in de keten van landbouwgrond tot bord, meer aan dat kilo’tje overhoudt dan de boer zelf. Zelfs de overheid, die 12 cent opstrijkt.
Ondoorzichtige keten
Maar wie er precies wat verdient, is heel lastig te bepalen. De markt is erg ondoorzichtig. Zo ondoorzichtig zelfs dat minister Schouten van Landbouw er een onderzoek naar heeft gelast. Dat komt deels omdat de sector zich niet graag blootgeeft, maar ook omdat de keten complex is. Het is voor een supermarkt bijvoorbeeld lastig te berekenen hoeveel arbeidskosten in de winkel of de distributie er precies zitten in zo’n kilo’tje kruimig.
Het zit namelijk zo. Voordat een kilo aardappelen bij jou in het boodschappenmandje belandt, heeft dat kilo’tje al heel wat meters afgelegd. Allereerst moeten de aardappelen – na het planten – natuurlijk geoogst worden. Bij aardappelen gebeurt dat maar één keer per jaar. Aan het begin van de herfst hebben boeren, frietproducenten en supermarkten al een aardig beeld van de grootte en kwaliteit van de oogst.
Daarna slaat de boer de aardappelen op en verkoopt ze op contract aan friet- en chipsproducenten. Of samen met andere telers in een zogenaamde ‘pool’ aan supermarkten. De prijzen waarvoor aardappelen verkocht worden schommelen flink. Is het een goed jaar en wordt er veel geoogst, dan daalt de prijs. Is het een slecht jaar en zijn er weinig aardappelen, dan stijgt de prijs. “Dat is heel tegenstrijdig. Dan ben je trots op je grote oogst, maar dan weet je al dat het financieel een ramp wordt”, vertelt De Ruiter. “Wij zijn dus veel blijer met een kleine, dan een grote oogst.”
Vanuit de opslag gaan de aardappelen naar de verwerkingsindustrie of naar een groothandel. Die groothandel wast de aardappelen, sorteert ze naar grootte en verpakt ze in de voor ons zo bekende kilozakjes. Daarna vertrekken ze naar een distributiecentrum van een supermarkt, voordat ze uiteindelijk in de schappen belanden.
Wie verdient wat?
Hoeveel er uiteindelijk in iedere schakel van deze keten verdiend wordt, blijkt heel moeilijk te bepalen. De industrie is heel ondoorzichtig. Zelfs voor landbouweconoom Willy Baltussen, die er voor de universiteit Wageningen onderzoek naar doet. “We zijn nu bezig met een rapport waarin we schattingen van nettowinsten berekenen, maar dat is erg lastig.” De eerste resultaten van dit rapport worden halverwege volgend jaar verwacht.
Wat betreft het kilo’tje aardappelen merkt Baltussen nog op dat de verpakking veel uitmaakt in de prijs. “In zo’n klein zakje zitten veel meer kosten dan in een grotere zak van drie of vijf kilo”, legt hij uit. Het is dus niet alleen voor de consument relatief duur om zo’n klein zakje te kopen, maar ook voor de verkoper. En dan is daar natuurlijk ook nog de rol van de consument. Nederlanders letten graag op de portemonnee. Als het even kan, proberen we die groenten of dat stukje vlees ergens anders nog nét even goedkoper te krijgen. Dat speelt ook een grote rol in de markt.
In eerder onderzoek heeft Baltussen onder andere de inkoop- en verkoopprijzen van allerlei landbouwproducten vergeleken om in ieder geval de brutowinsten in de keten te kunnen bepalen. Zo kreeg de boer tussen 2011 en 2013 ongeveer dertig procent van iedere euro die de consument betaalde aan aardappelen. De groothandel kreeg ook ongeveer dertig procent en de supermarkt veertig procent. De kosten die iedere schakel maakt aan bijvoorbeeld opslag en personeel zijn hier dus niet in meegenomen. Wat de supermarkt en de groothandel dus daadwerkelijk aan winst maken aan die kilo aardappelen is vooralsnog niet te zeggen.
Lage prijzen
Hoe komt het dat consumenten zo gewend zijn geraakt aan lage prijzen? Vroeger ging immers een veel groter deel van ons huishoudbudget op aan eten. Dat heeft onder andere met efficiëntie te maken, volgens Baltussen. Zo kunnen we door veredeling frietaardappelen heel efficiënt produceren: groot en langwerpig.
Ook de schaal waarop geproduceerd wordt is veranderd. “Mijn vader had 150 zeugen, mijn broer heeft er 1500 en ik kan me goed voorstellen dat er straks ondernemers zijn die 15000 zeugen houden”, vertelt Baltussen. “Daardoor daalt de kostprijs en dus geven we gemiddeld minder uit aan voedsel.”
“Mijn vader had 150 zeugen, mijn broer heeft er 1500”
Willy Baltussen, landbouweconoom
Al met al is eten voor veel mensen een sluitpost geworden, denkt boer Martin de Ruiter. “Mensen hebben totaal geen emotie meer bij voedsel. Het is heel normaal dat alles het jaar rond aanwezig is in de supermarkten. Van de mensen die nu leven heeft het grootste deel nooit honger gehad. Het is doodgewoon dat er altijd voedsel is.”
Boeren steunen
Hoe kunnen consumenten dan boeren steunen? “Koop Nederlandse producten en weiger buitenlandse producten in de supermarkten”, aldus De Ruiter. “Als heel de bevolking dat gaat doen, dan zullen de supermarkten wel moeten.” Hij plaatst er wel nog een kanttekening bij. “Als wij zeggen: we stoppen alle import, dan kunnen andere landen ook zeggen: wij hoeven niets uit Nederland. Dat moeten we ook niet hebben.”
Andere groenten
Verschillende groenten hebben verschillende ketens. Ook de prijsopbouw van deze producten is anders. Zo gaat er bij paprika’s in vergelijking met aardappelen een relatief groter deel van de prijs naar de supermarkt, namelijk zo’n 60%. De groothandel in paprika’s krijgt minder dan 10%. Bij appels komt bijna 70% van de prijs bij de supermarkten terecht en iets meer dan 30% bij de boeren die de appels telen. Bij appels is de keten heel kort. De telers hebben zich verenigd in groepen die de opslag, het sorteren en de afzet samen regelen. Belangrijk om te realiseren is wel dat het hier om brutoprijzen gaat. Dat betekent dat de productie-, onderhouds- en arbeidskosten van de boer hier nog vanaf moeten, evenals de kosten die groothandelaren en supermarkten maken aan vervoer, opslag, verpakken en arbeid.