Nu steeds meer boeren en burgers openstaan voor landbouw met meer biodiversiteit en meer aandacht voor de natuur, ontstaan er in het hele land kleine en grotere initiatieven om dat mogelijk te maken. Helaas lopen die projecten regelmatig tegen dezelfde problemen aan. Omdat de oplossingen niet altijd gedeeld worden -of niet vindbaar zijn- moet iedereen telkens het wiel opnieuw uitvinden. Daar moet het project Boer&Buur met Natuur verandering in brengen. Projectleider Hub Jongen legt uit hoe.
Wouter van Wijk
Boer&Buur is een gezamenlijk initiatief van de twaalf landelijke Milieufederaties, samen met de organisaties Caring Farmers, Herenboeren, Land van Ons, Lenteland en Burgerboerderijen. Met twee miljoen euro van de Postcodeloterij willen de Milieufederaties met vierentwintig initiatieven voor samenwerking tussen boeren en burgers de korte keten en de natuur in Nederland versterken.
Je zocht de afgelopen weken vierentwintig coalities door het hele land die Boer&Buur kon ondersteunen. De deadline was 15 november. Is het gelukt?
“Jazeker! We hebben eenenzestig aanmeldingen binnen, dus we moeten keuzes maken. We willen er in elke provincie twee onder de arm nemen. We gaan ze ondersteunen om hun coalitie op te zetten of verder te brengen. Ze kunnen steunen op onze medewerkers in de provincie, die daar een netwerk hebben en heel goed begrijpen wat er nodig is om de coalities een stukje verder te brengen.”
Wat bedoel je met een coalitie, wie zijn dat?
“Dat is heel divers. Soms is het ingestoken vanuit een boer, of boeren. Bijvoorbeeld een melkveehouder die natuurinclusief wil gaan. Die zegt: joh, ik heb al buren die bij me komen, maar ik wil daar veel intensiever mee optrekken, want ik heb die buren gewoon nodig. Een andere keer is het vanuit de buren, die zeggen, we hebben een voedselcoalitie en we willen meer samenwerken met de boer. Maar je kunt ook denken aan een school, een ziekenhuis of een bedrijf dat lokaal producten wil inkopen. We hebben zelfs wijnboeren!”
Op welke manier kan een buur een boer helpen?
“Als je ziet wat er gebeurt bij de boeren die omgaan, die hebben daar eigenlijk heel vaak de buur bij nodig. Want als je omgaat naar natuurinclusief boeren, is het verrekte handig als je bijvoorbeeld ook je spullen lokaal kunt verkopen. Het kan ook voorkomen dat je financiering nodig hebt. Dan is het handig om te kijken of je crowdfunding kunt doen, of aan te haken bij andere initiatieven in je buurt. Of je hebt soms even handjes nodig. Dan is het ook wel fijn als buren als vrijwilliger kunnen meewerken of meedenken. Meehelpen oogsten ligt natuurlijk voor de hand, maar buren kunnen soms ook helpen bij hele andere, complexe vraagstukken over bijvoorbeeld de toekomst.”
En hoe helpt jullie project de boeren en de buren?
“In december gaan we met alle vierentwintig projecten om tafel zitten en het hebben over de lange termijn doelen: waar wil je naartoe? En dan terug redeneren naar: wat is dan de uitdaging die we samen gaan oppakken? Dan kijken we of we zelf de kennis voor die uitdaging in huis hebben, of niet. Of zit die bij een van de partners? We hebben Herenboeren, Land van Ons, Lenteland, Caring Farmers, Burgerboerderijen. Daar zijn al veel boeren bij aangesloten en het zijn vaak koplopers in de transitie. Ze hebben daarom veel kennis. Dan kijken we of we al een Herenboer of een Caring Farmer hebben die dit al opgelost heeft? En kunnen we die boer vragen om de oplossing met ons te delen, zodat we verder kunnen? Daar is ook budget voor. Dus we kunnen zeggen: joh, we weten dat je het druk hebt, maar we kunnen je iets betalen waardoor je bijvoorbeeld even iemand anders op je koeien kunt laten passen zodat jij een andere boer of een coalitie kunt helpen.”
Op welke manier helpen Boer&Buur zo de natuur?
“Als je iets aan biodiversiteit wilt doen, moet je niet alleen denken aan de afgebakende natuurgebiedjes, maar dan moet je ook heel goed kijken naar de manier waarop we met ons voedsel omgaan. Daar is veel misgegaan in het verleden. Als je bijvoorbeeld kijkt naar grasland, dan groeit daar verder niet zoveel behalve dat gras. We moeten dus naar een andere manier van boeren, natuurinclusief.”
De coalities gaan in januari van start, om 3,5 jaar door te lopen. Wat is het einddoel?
“Wat je nu ziet is dat er best wel mooie initiatieven zijn, en koploperboeren, voedselcoöperaties en dergelijke. Er zijn heel veel bevlogen mensen mee bezig, alleen wordt het wiel iedere keer opnieuw uitgevonden. Het is nog niet een echte beweging. Dat moet het wel worden.”
Een beweging?
“Het idee is dat er dan in 2027 een platform staat waarin boeren en buren elkaar gemakkelijk kunnen vinden. Het moet ook echt een community worden waarin boeren en buren informatie kunnen uitwisselen en waardoor uiteindelijk een kennisbank ontstaat waar nieuwe coalities uit kunnen putten. De vierentwintig coalities zijn niet het einddoel. Het zijn leerprocessen, waarbij we gaan zien: hé er zijn een aantal dingen die steeds terugkomen. Bijvoorbeeld: hoe vind ik klanten. Hoe ga ik daarmee om? Waar vind ik de kennis hierover, waar vind ik de kennis daarover? Dat mist nog. Laten we het een keer goed opschrijven.”
Waar kunnen we dat terugvinden dan?
“Je ontkomt bijna niet aan een digitaal platform. Met daarin een kennisbank, maar ook een functie van matchmaking, om boeren en buren elkaar te laten vinden. Je voert bijvoorbeeld je postcode in en je krijgt bestaande coalities uit jouw omgeving. Heel veel van ons werk gaat uiteindelijk over het beschikbaar maken van kennis en ervaring.”
Wie een bloemkool of een appel wil die niet zoveel kilometers heeft gemaakt en met maximaal een tussenpersoon -uit de korte keten dus- kan in Nederland op honderden plekken terecht. Maar avocado’s groeien vooralsnog niet in Nederland, en de meeste specerijen ook niet. Geen korte keten dus? The Good Spice werkt aan een oplossing.
Wouter van Wijk
Oké, dan moet je wel een tikkeltje buigzaam omgaan met de definitie van korte keten -maximaal vijftig kilometer, maximaal één tussenschakel- maar dat kan niet anders. “Normaal gesproken is de specerijhandel een enorme keten met zeven à acht schakels,” zegt Mariska van Zelst van The Good Spice. Het is een initiatief om specerijen uit de hele wereld te halen. Zonder al die tussenschakels. Zodat de boer er beter van wordt en zodat je verse, geurige specerijen op je bord krijgt. “De specerijen die je in de supermarkt koopt, gaan van pakhuis naar pakhuis. Het wordt maar doorverhandeld en doorverhandeld. Het is niet ongebruikelijk dat specerijen twee jaar onderweg zijn voordat ze in de supermarkt liggen. Wij hebben geen tussenhandelaren.”
Als argeloze consument kun je dan denken: ach ja, wat is het verschil? Maar de huidige handelsketen heeft grote nadelen. “Specerijen bederven niet. Dus die twee jaar kán wel, maar de smaak is dan enorm achteruitgegaan, de kleur is achteruitgegaan en de geur ook. De essentiële oliën trekken er ook langzaam uit.” Dat maakt een specerij uit de supermarkt tot iets heel anders dan een verse.
Maar dat is nog niet alles, zegt Van Zelst: “De specerijen worden met pesticiden verbouwd. Vaak worden ook oude en nieuwe oogsten vermengd, of wordt een goede oogst vermengd met een minder goede. Met alle gevolgen voor de kwaliteit.”
Door het ontbreken van die tussenhandel, vindt The Good Spice zichzelf dan ook prima passen in de korte keten, uiteraard op de kilometer-eis na: “De producten die wij leveren, groeien gewoonweg niet hier. Er zijn wel wat experimenten in kassen, maar dat is kleinschalig.” Ook let het bedrijf goed op het milieu: “Wat wij leveren is puur natuur.”
Een dingetje is nog wel de prijs. Omdat The Good Spice alles zelf doet, nog geen enorme schaal heeft en de boer wél goed beloont, is het even schrikken als je de prijs van een goede specerij ziet: een potje kost zo zeven of acht euro, terwijl een potje in de supermarkt voor twee of drie euro over de toonbank gaat. “Maar dan heb je dus ook die mindere kwaliteit” zegt Van Zelst. “In de specerijenhandel bestaan best wel wat misstanden. Ze vullen die potjes vaak ook nog af met zetmeel. Of met suiker. En zelfs plastic! Het zijn allemaal sluwe trucjes van de producenten om goedkopere producten te maken en er meer aan te verdienen.”
Ze heeft wel meer voorbeelden: “Eigenlijk kook je met plof-specerijen. Gember wordt vaak in een badje water gelegd. Het zuigt zich vol, zodat het zwaarder is. Toch betaal je ervoor. De mensen worden bedonderd.” Ze denkt wel dat de prijs omlaag kan: “Wij kopen lage volumes in. Honderden kilo’s. Dat wordt steeds meer, maar de grote partijen kopen per 100.000 kilo in. Dat merk je in de kosten voor controle, expeditie en transport.” Dat kan uiteindelijk wel omlaag. Maar het zal altijd iets duurder blijven dan de supermarkt: “We beginnen ook anders: wat heb je als boer nodig? We geven een eerlijke prijs. Die ligt vaak vele malen hoger dan de marktprijs. Bijvoorbeeld bij paprikapoeder is het vier keer hoger.”
Er is wel een groot voordeel aan de duurdere potjes: “Omdat ze zo intens van smaak zijn, heb je er ook veel minder van nodig. Bij proeverijen vallen mensen wel eens van hun stoel, omdat ze nog nooit bijvoorbeeld de intense geur van verse kaneel hebben geroken of de dieprode kleur van verse paprikapoeder hebben gezien.”
“Inmiddels is het ook zo dat mensen de smaak van de supermarkt gewend zijn. Je moet je afvragen of de supermarkt niet gewoon te goedkoop is.” Ze snapt ook dat de prijs nog te hoog is voor veel mensen: “Onze doelgroep is momenteel vooral de mensen die bezig zijn met duurzame producten en die van koken houden. We hebben in Leiden ook een aantal restaurants en een paar bakkers als klant. Koks -chefs en hobby- hebben steeds meer oog voor waar de producten vandaan komen en wie het heeft verbouwd. Hoe puur het is. Dat zit bij ons natuurlijk heel goed.”
The Good Spice staat volgens Van Zelst voor een korte keten waarbij iedereen profiteert: de boer, de natuur en de eindgebruiker. Maar het bedrijf staat voor een groter belang: “We proberen uiteindelijk de specerijhandel te veranderen.”
Het Rotterdamse bedrijf dat oesterzwammen kweekt op koffiedik, rotterzwam, onderzoekt de mogelijkheden voor kweken in een toekomstige ruimtekolonie op de maan of Mars. Niet dat er morgen een ruimteschip vertrekt, zeker niet. Het is vooral een gedachte-experiment in het kader van de expositie ‘Spacefarming: the future of food’ in het Evoluon in Eindhoven. Hoe de korte keten invloed kan hebben op een reis van honderdduizenden kilometers.
Wouter van Wijk
“Vanwege die expo vroegen we ons af hoe gaan we de ruimte in? En wat doe je op zo’n maanbasis met voedsel? Het móet wel circulair zijn. En daar zijn wij vaak mee bezig.” zegt Florian de Deugd van rotterzwam. “Ik weet niet hoeveel koffie er gedronken wordt op zo’n basis, maar je kunt gelukkig ook kweken op biomassa. Dan groeien dan zwammen op om voedsel uit te krijgen, en tegelijk de biomassa af te breken. Biomassa is al het biologische afval dat je genereert. Van koffiedik tot granen of de kopjes van de paprika.”
De methode waarop rotterzwam zijn paddenstoelen kweekt, heeft ook wel iets weg van science fiction. De kwekerij van het bedrijf bestaat uit acht zeecontainers -wel zo toepasselijk in de havenstad- waarin grote zakken met koffiedik hangen, met vochtig doorzichtig plastic, waaruit dan weer paddenstoelen groeien. Het past zo in een film over buitenaardse wezens.
Omdat het lastig en kostbaar is om een hele container mee te nemen naar de Spacefarming expo, die 23 september start, demonstreert rotterzwam het idee in een zogenaamde vending koelkast. Dat soort koelkasten wordt vaak in winkels en snackbars gebruikt vanwege de glazen deur, waardoor de inhoud goed zichtbaar is. “Daarin zit eigenlijk een verkleinde versie van wat we normaal in de zeecontainer hebben”, zegt De Deugd.
Ook het idee achter rotterzwam komt in de ruimte dan ook goed van pas: een volledig circulair product. “We laten op die manier het concept zien en geven daarbij workshops. We hebben meetings met grotere bedrijven in de omgeving van Eindhoven die de stap naar circulair willen zetten. We willen ze stimuleren om de hele cirkel te volgen. We komen het koffiedik ophalen, en verkopen de snacks weer in de kantine. Dan raken werknemers ook bekend met het concept.”
Want die bekendheid werkt: “We doen steeds meer workshops en rondleidingen voor gewone mensen. Het idee dat je koffiedik hebt, je daar een zwam in ziet groeien en dat die daarna in je pan ligt, spreekt aan. Het is iets heel anders dan een plastic bakje dat je in de supermarkt koopt.” Die groei is nog een nasleep van corona, toen het bedrijf een growkit ontwikkelde om zelf zwammen te kweken.
In de tien jaar dat het bedrijf inmiddels bestaat, is de interesse sowieso toegenomen, ziet hij. “We draaien al tien jaar break even, dat is al een hele prestatie in deze markt.” Het bedrijf draait vooral op de inkomsten uit de snacks, de vergoeding die het krijgt voor het ophalen van koffiedik en de growkit. Het bedrijf rekent inmiddels TU Delft, diverse gemeenten en bedrijven als Lely, Nationale Nederlanden en Arcadis tot zijn klanten. Ook verkoopt rotterzwam compleet ingerichte containers internationaal, met alles erop en eraan. “We hebben er net drie naar Barcelona verstuurd,” zegt De Deugd. In totaal zijn er nu dertien verkocht. Wanneer ze op de maan of Mars staan is wel nog even koffiedik kijken.
Terwijl steeds meer mensen hun weg weten te vinden naar boerderijwinkels, stalletjes en online bestelsystemen voor lokale producten, wordt er in de Nederlandse horeca nog relatief weinig gebruik gemaakt van lokale waren. Zeker als je kijkt naar de buurlanden. De Voedselfamilie Krimpenerwaard wil dat veranderen. Het lijkt simpel maar de praktijk is lastig, legt voortrekker Eric van Heukelom uit.
Wouter van Wijk
“Nederland is nog wat terughoudend in het gebruik van lokale producten. Zowel de consument als de horeca. Je ziet wel een broodje met kaas van de lokale boer, dat voelt goed natuurlijk, maar veel verder gaat het niet.” Dat is zonde, vindt hij: “In de Krimpenerwaard is er een mooi aanbod van lokale producten. Vooral kaas en vlees, fruitsappen en allerlei soorten onbespoten bessen. Ook heb je biologische geiten-kefir en er zijn eitjes uit Stolwijk, aardappels uit de Hoeksche Waard. De horeca zou ook van die mooie producten moeten profiteren.” Hij voegt toe: “Er moet een kentering komen.”
Van Heukelom loopt al een tijdje mee in de logistiek, maar dan op een heel ander vlak: computerchips. Hij zet zijn kennis nu in om samen met zijn vrouw Siep de kar te trekken voor lokaal eten in de horeca. De afgelopen maanden zocht hij samen met zijn vrouw voor de voedselfamilie Krimpenerwaard, en met steun vanuit De Kortste Weg, naar obstakels die de horeca tegenkomt. Conclusie: “Er zijn drie zaken écht belangrijk voor de gemiddelde horeca-onderneming: de prijs, de leverbetrouwbaarheid en het levergemak.”
“In de horeca is men gewend, vandaag bestellen, morgen in huis. Als je spruitjes besteld, kun je er vrij zeker van zijn dat deze overmorgen op het bord van de gasten liggen. Het is een obstakel als blijkt dat de spruitjes niet geleverd kunnen worden!” Dat is een flink obstakel, ziet hij. “Daarbij komt ook het bestelgemak. Bij de groothandel ga je naar een website. Je doet klik klik klik en je hebt het morgen binnen. Voor lokale producten bestaat zoiets nog niet echt.”
Die problemen zijn misschien best oplosbaar, denkt hij. Waarbij het bijvoorbeeld zou helpen als de koks zich flexibel opstellen: “Blijken er geen spruitjes te zijn, dan spitskool op het menu. Of kijk eens naar de portie-grootte. We hebben berekend dat het op jaarbasis enorm scheelt als je de portiegroottes van het vlees tien procent verkleint en de groenten tien procent vergroot. Op die manier kun je ruimte in het budget creëren en meer lokaal en inkopen.”
Van Heukelom ziet ook wel dat niet ieder eetcafé dat kan doen: “We hebben een hoeve hier. Eigenlijk hoef je het vlees niet eens te kruiden, zo goed is het! Maar dan zit je wel met een hogere inkoop. Een paar restaurants in het hoge segment doen dat, voor andere horeca is het te duur.” Eetcafés kopen liever meer voor minder geld. “‘Smaak kan een kok ook maken’, zeggen ze dan.” Dat is maar deels waar natuurlijk, kruiden kunnen niet alles goedmaken.
Niet alleen de horeca moet de hand in eigen boezem steken, de consument speelt ook een grote rol: “Je ziet de consumenten zeker bewuster worden, maar wanneer ze uit eten gaan, vragen ze niet naar lokale producten. Als dat zou gebeuren zou dat wel helpen.” Hij hoopt dat concurrentie zijn werk doet: “Als een horecaondernemer het ziet bij de buurman, dan wekt dat toch interesse. We raden de ondernemers aan om te starten met een aantal gerechten op de kaart en er ook bij te vermelden dat de ingrediënten uit de streek komen. Kijk eens wat de gast doet als zij een keuze kunnen maken tussen een lokaal stukje vlees en iets waarvan de herkomst onduidelijk is.
“Mensen moeten ook wennen, we hebben hier verderop een kaasboerderij zitten, die is goedkoper dan de supermarkt. Toch gaan veel mensen liever naar de supermarkt, voor het gemak en de goedkope kiloknaller. De grote supermarkten maken miljarden winst en de boer ziet daar zo weinig van terug.”
Ook zijn er verborgen voordelen van lokaal eten, ziet Van Heukelom: “Kijk eens wat je ervoor terugkrijgt: een mooi landschap en heerlijk vers en gezond eten wat niet duizenden kilometers heeft afgelegd voor het op je bord komt. Je helpt daarmee de boer, het land en jezelf.”
Om verder te komen heeft de Voedselfamilie een plan opgesteld dat bestaat uit een aantal projecten. “Je hebt best wel een lange adem nodig om alle neuzen de goede kant op te krijgen. We kijken bijvoorbeeld naar een distributiepunt voor de Krimpenerwaard en omgeving, hoe we dit kunnen opzetten zodat de horeca met gemak de bestelling kan doen om zo lokaal mogelijk mooie en lekkere producten kan bestellen. Dit is een lange weg, maar we komen daar wel.”
Nu in Nederland het eerste Weekend van de Korte Keten voor de deur staat, is het tijd voor een kijkje bij onze zuiderburen. Want in Vlaanderen organiseren ze al voor de zesde keer de Week van de Korte Keten. Vanaf maandag 15 mei worden een week lang lokale producenten in het zonnetje gezet. Inmiddels heeft 46% van de Vlamingen van de Week gehoord. Wat werkt er wel in Vlaanderen, en wat niet? Katrien Baetens van de provincie Oost Vlaanderen legt uit.
Wouter van Wijk
“We willen consu
Korte Keten uitleggen
Dat laatste is onderdeel van de doelstellingen achter de Week: “We willen de burger tonen wat de korte keten nou precies is. De term ‘korte keten’ is niet zo heel gemakkelijk te begrijpen. Mensen weten soms wel dat het iets met lokaal voedsel te maken heeft, maar niet veel meer. We willen aantonen dat de korte keten meer is dan een boer of een streekwinkel.” Daarmee doelt ze op de chocolatier, maar ook op initiatieven als de zelfpluk, afhaalpunten en voedselautomaten. En op voedselteams en buurderijen. “In voedselteams helpen vrijwilligers mee aan de distributie van lokaal voedsel, bijvoorbeeld door vanuit hun schuur een lokaal distributiepunt te zijn voor mensen in de stad.” Buurderijen zijn kleine boerenmarktjes.
Een andere doelstelling van de Vlamingen: Waar vind je die producenten? “We hebben een website, Recht van bij de boer, waar inmiddels zestienhonderd producenten op staan.” Van de chocolatier tot de kaasboer. “We doen ook veel met storytelling: het verhaal van de boer. Liefst rond een thema. Dus niet de provincie zelf aan het woord, maar juist de lokale producent.”
Ondanks dat hoge getal, is het aantal activiteiten in de agenda van de Week in de loop der jaren teruggelopen. Dat is bewust, zegt Baetens. “Het gaat ook niet om kwantiteit, maar kwaliteit. Vroeger hadden we vierhonderd activiteiten in de agenda, nu nog maar zevenenzeventig. Dat werkt beter.” Ook levert de organisatie van de Week meer maatwerk dan vroeger: “De producenten hebben heel weinig tijd. Dus we ondersteunen ze in de communicatie. Bijvoorbeeld wegwijzers voor de week van de korte Keten worden kant en klaar aangeleverd.” Ook los van elkaar hebben de provincies, gemeenten en overheden kleinere initiatieven: “Vlaams Brabant doet een verkiezing, de Korte Keten Kop, West Vlaanderen heeft boeren markten, Oost Vlaanderen heeft een spaarkaartenactie.”
Succes
De week wordt georganiseerd en gefinancierd door de vijf Vlaamse provincies, de Vlaamse overheid en het VLAM (Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing), samen met het steunpunt Korte Keten.
En met succes. Uit een enquête bleek onlangs dat 46% van de ondervraagde Vlamingen van de Week van de Korte Keten had gehoord. Een enorm percentage. Hoe kan dat? “Het is nu de zesde keer, dat helpt natuurlijk. Maar ook de focus. We behouden expres telkens hetzelfde campagnebeeld. Dan blijft het beter hangen. Ook ligt onze focus echt op die ene week in het jaar. We nodigen lokale besturen uit om mee te doen, bibliotheken. Dit jaar heeft een op de drie gemeenten ingeschreven, van de driehonderd die we hebben aangeschreven. Niet slecht!”
Het Nederlandse Weekend van de Korte Keten loopt van 18 tot en met 22 mei.
Het eerste wat Huibert de Leede deed als kersverse programmamanager van Taskforce Korte Keten, was simpel: een rondgang maken langs ondernemers die actief zijn binnen de korte keten. “Ik vroeg me af wat de rol van de taskforce kan zijn, waar ondernemers hulp bij kunnen gebruiken. Daar kwam een vrij duidelijk antwoord op. Twee eigenlijk: ze kunnen veel hulp gebruiken bij marketing. Dus de bewustwording van de consument. Het idee van lokaal geproduceerd voedsel zit nog niet genoeg bij consumenten tussen de oren. Daarnaast hebben ze veel behoefte aan een goede lobby richting de overheid. Ze lopen tegen belemmerende wetgeving aan.”
Wouter van Wijk
Daarmee had De Leede gelijk ook zijn taakomschrijving te pakken. Want het was de laatste tijd een beetje stil rond de Taskforce Korte Keten. Dit terwijl het doel van de stichting nog steeds ontzettend actueel is: een regionaal, lokaal voedselsysteem bouwen door samenwerking tussen boeren en burgers.
De Leede: “De korte keten is voor een groot aantal boeren nu al relevant. Vijftien procent van de reguliere boeren en vijfentwintig procent van de biologische boeren halen een significant deel van hun inkomen uit de korte keten. In totaal zit het marktaandeel van de korte keten rond de drie procent. Dat is niet niks, maar het moet omhoog. We hebben als stip op de horizon dat vijfentwintig procent van al ons eten uit de korte keten zou moeten komen.”
Die vijfentwintig procent komt niet zomaar ergens vandaan: “Het is gebaseerd op wat er regionaal echt kán. Tegelijk moet het ook. Momenteel is eten uit de korte keten duurder, omdat het veel kleinschaliger is. Je hebt schaalgrootte nodig om te concurreren op prijs. Dat gaat niet met drie procent, maar wel met vijfentwintig.”
Dat is een vervijfvoudiging. Is dat wel realistisch? “Het moet kunnen. Daar is wel één ding voor nodig: dat de overheid er echt achter gaat staan. We willen rond 2035 de overheid om hebben.” De reden is simpel, zegt hij: “Het is een enorm grote afnemer. Je hebt de overheid zelf, maar ook semi-overheid, universiteiten, scholen, gerechtsgebouwen, enzovoort.” De Leede verwacht dat de keten dan al zo is gegroeid, dat het systeem zelf verder kan groeien.
Of de politiek ervoor open staat, is nog wel de vraag, ziet hij. Het verschilt ook per provincie, gemeente, ministerie. “We konden in ieder geval al aanschuiven bij de gesprekken over het landbouwakkoord. Daar hebben we gevraagd om die vijfentwintig procent erin te zetten. Het belang hiervan werd onderstreept. Wel moet gekeken worden hoe dit georganiseerd kan worden binnen de huidige Europese wetgeving.”
Over de gevolgen van de politieke aardverschuiving met de opkomst van de BBB heeft De Leede nog niet een goed beeld. “Het kan zowel een kans als een beperking zijn. De BBB geeft aan dat ze verkoop in eigen regio belangrijk vinden. Ik wil daar graag over met ze in gesprek. De focus van BBB is gericht op het verdienmodel van boeren, dat hoeft elkaar niet te bijten. De korte keten moet een boer ook meer opleveren dan wanneer ze het aan FrieslandCampina leveren. Als ik zelf bij de boer een liter melk tap, brengt dat een euro op voor de boer. Bij FrieslandCampina is dat zesenvijftig cent. Niet eens heel slecht, maar een euro is meer. Boeren in de korte keten draaien soms minder omzet, maar houden onder de streep meer over.”
Momenteel gaat de discussie natuurlijk over stikstof en klimaatproblemen. Maar juist daarin ziet De Leede ook een kans: “De korte keten is een deel van de oplossing. Er spelen drie issues. De verwijdering tussen boer en burger. Het verdienmodel van de boer en het verduurzamen van de boerderij. Bij alle drie kan de korte keten een deel van de oplossing zijn.” Alleen moet er wel iets met de voedselprijzen gebeuren: “Zolang de kosten van CO2-uitstoot en andere vervuiling niet meegenomen worden in de prijs, zal het lastig concurreren zijn. True Pricing is daarom heel belangrijk. Zonder komen we ook een heel eind naar die vijfentwintig procent, maar het zou wel enorm helpen.”
Dat er de komende decennia veel gaat veranderen op het boerenbedrijf, lijkt inmiddels een open deur. Door stikstofproblemen, bevolkingsgroei, klimaatverandering, gezondheidsproblemen, veranderende eetgewoontes en technologische vooruitgang, boert de boer in 2050 heel anders dan nu. Duurzamer, gezonder, diervriendelijker, zo is de gedachte. Maar hoe? Daarover verschillen de meningen nogal. In een serie interviews zet De Kortste Weg de visie neer van iemand die aan die toekomst werkt, of erover nadenkt. Deze keer: emeritus hoogleraar levensmiddelentechnologie Tiny van Boekel (WUR).
Wouter van Wijk
“Hoe de toekomst van de boer eruit ziet, is natuurlijk een vraag die je moeilijk even kunt beantwoorden. Wel zijn er volgens mij een paar trends die zeker gaan doorzetten. Zo zal het zal geen nieuws meer zijn dat mensen steeds meer plantaardig en minder dierlijk voedsel gaan eten. In tegenstelling tot Jaap Korteweg geloof ik dat er wel degelijk ook een plek is voor dierlijke producten. De schaal waarop wordt wel heel anders.
Er zijn twee krachten die op elkaar inwerken: enerzijds veroorzaakt de landbouw overduidelijk milieuproblemen, hoe je het ook bekijkt. Aan de andere kant moeten mensen gevoed worden en groeit de bevolking nog steeds. Om dat aan te kunnen, moeten we veel meer op plantaardige basis gaan werken.
Ik doe al dik twintig jaar onderzoek aan plantaardige alternatieven. Er is heel veel verbeterd in die tijd. Maar het moet verder gaan. Ik verwacht dat het sentiment ‘ik wil vlees’ wel zal verdwijnen. Ook omdat vlees op termijn veel duurder wordt, dat is onvermijdelijk door de milieuproblemen en de grondstofkosten. Tegelijk worden de plantaardige alternatieven veel goedkoper, door marketing en schaalgrootte.
Kweekvlees en -zuivel spelen daarbij ook een grote rol, omdat er uiteindelijk ook plantaardige grondstoffen voor gebruikt worden. Kweekvlees komt eraan, maar heeft nog tijd nodig. Het is de vraag in hoeverre het economisch en milieutechnisch echt kan, maar het komt er uiteindelijk wel, denk ik. Kunstzuivel is technisch een stuk gemakkelijker. Het zal nog een jaar of tien duren, maar dan is het er wel.
Dat zet de boel voor boeren wel op de kop. Het is daarbij eigenlijk een probleem dat Nederlandse landbouw zo geavanceerd is. Om dat te bereiken moeten we namelijk heel veel grondstoffen importeren. Dat is onwenselijk, want de reststoffen blijven in Nederland. En daarmee ook de problemen.
Je moet echt toe naar circulaire landbouw. Dat kan ook zeker, alleen moeten we onze levensstijl aanpassen. Technisch is het zeker mogelijk, maar het vereist gedragsverandering en politieke wil. Nu moet alles zo efficiënt en goedkoop mogelijk. Alles moet altijd beschikbaar zijn. Dat kan misschien niet meer. De westerse wereld moet dan privileges opgeven. Dan moet je kijken naar het vlees eten, de verdeling van de welvaart. Dat wordt niet gemakkelijk, daar heb je een hele lange adem voor nodig. Of een crisis. Daarbij gaan dingen schuiven. Dat zie je nu met gas. Dat zal ook met voedsel gebeuren. De mensheid heeft soms een crisis nodig voor sociale veranderingen. Dan ontstaat de politieke wil wel.
We hebben een liberale regering die het aan de markt overlaat. Daardoor ligt Nederland gewoon achter in hoogtechnologische investeringen. Dat geldt voor meer terreinen, maar zeker ook voor de landbouw en voedsel. Het ministerie heeft wel wat geld beschikbaar, maar is het genoeg? Dat denk ik niet.
De overheid zou veel meer kunnen doen, niet alleen voor kweekvlees en -zuivel, maar ook voor plantaardige alternatieven. De overheid laat de oren nu hangen naar boerenprotesten, dus ik verwacht weinig extra investeringen in plantaardige vlees- en zuivelvervangers. Tegelijkertijd moet je het niet alleen op de overheid schuiven. Het is ook een maatschappelijk probleem. Mensen zijn niet bereid om de vleesconsumptie te halveren, terwijl dat echt nodig is.
Dat er geen toekomst voor de boer zou zijn, vind ik onzin. Er is een toekomst, die is alleen anders. Honderd jaar geleden was alles ook circulair. Alles wat we niet aten ging naar de kippen en de varkens. Daar moet je eigenlijk naar terug. Maar op een hele andere schaal en met moderne technieken.
Zo tekent de richting zich voor boeren wel af: meer plantaardig, circulair. En kijken of je er bedrijfseconomisch mee rond komt. Daar is wel veel meer steun vanuit de banken en de overheid voor nodig. Nu is die vooral gericht op oude werkwijzen. Het kost de boeren wel veel investeringen en winstmarge. Daarvoor moeten ze gecompenseerd worden.
De landbouw zou zich minder op kwantiteit en meer op kwaliteit moeten richten. Ik zou graag zien vanuit de grote boerenbeweging mensen gaan roepen ‘het kan anders!’ Dat gebeurt nu wel, maar te weinig.”
Dat er de komende decennia veel gaat veranderen op het boerenbedrijf, lijkt inmiddels een open deur. Door stikstofproblemen, bevolkingsgroei, klimaatverandering, gezondheidsproblemen, veranderende eetgewoontes en technologische vooruitgang, boert de boer in 2050 heel anders dan nu. Duurzamer, gezonder, diervriendelijker, zo is de gedachte. Maar hoe? Daarover verschillen de meningen nogal. In een serie interviews zet De Kortste Weg de visie neer van iemand die aan die toekomst werkt, of erover nadenkt. We trappen af met Jaap Korteweg, oprichter van De Vegetarische Slager.
Wouter van Wijk
Vijftien jaar geleden zag bio-boer Jaap Korteweg een toekomst die de meeste mensen nog niet zagen: mensen gaan minder vlees eten. Wat grote voedselbedrijven met allerlei marktonderzoeken niet uit konden vinden, kwam gewoon uit zijn de buik. Hij was al tien jaar vegetariër, maar de vleesvervangers waren niet lekker. Daarom richtte hij in 2007 de Vegetarische Slager op, en hielp Nederland aan vegetarisch vlees.
Als hij nu weer zijn buik laat spreken, windt hij er geen doekjes om: “Ik denk en hoop dat het gebruik van dieren in de landbouw helemaal stopt. Dat we er anders naar gaan kijken. Nu worden de ethische afwegingen nog weggedrukt. Als je als hondenliefhebber je labrador behandelt zoals we varkens behandelen, staat de politie op de stoep. Met koeien en kippen doen we hetzelfde, en iedereen kijkt weg.” Juist vanwege die misstanden werd Korteweg -tot dan toe fervent vleeseter- in 1998 vegetariër. “We slachten die dieren als het nog kinderen zijn. Dat is gewoon zo. Ook voor biologische vlees.” Maar dat is een kwestie van tijd, denkt hij: “Op het moment dat de alternatieven beter worden, en vleesvervangers worden nog steeds beter, komt er ruimte voor die discussie. Misschien wordt vee houden uiteindelijk wel verboden.”
In het verlengde van dat idee, verwacht hij dat vlees en zuivel van dieren uiteindelijk vrijwel verdwijnt. “Plantaardig heeft de toekomst. Dat gaan we eten. Vlees en zuivel van dierlijke oorsprong niet.”
Vleesvervangers en zuivel kunnen namelijk nog een stuk beter worden. Dit door dierlijke eiwitten niet via dieren te maken, maar door ze direct te fermenteren of kweken. Het geld dat Korteweg met de verkoop van zijn bedrijf aan Unilever verdiende, stopte hij daarom deels in Those Vegan Cowboys, dat zich richt op veganistische zuivel, te ‘brouwen’ in een ‘roestvrijstalen koe’. “Veel bedrijven proberen kweekzuivel te maken door dierlijke cellen op te kweken. Maar dat is helemaal niet nodig. Wij willen de eiwitten met micro-organismen maken, met bacteriën en schimmels, in plaats van met macro-organismen, de melkkoe. We denken dat dat proces eenvoudiger is dan kweekmelk, en dus haalbaarder.”
Dat heeft enorme gevolgen voor boeren, klein en groot. Vooral voor veeboeren. Hij ziet de grote stallen met honderden of duizenden dieren simpelweg verdwijnen. Maar de boer verdwijnt niet: “Niet iedere boer hoeft een uitvinder te zijn. Het is ook een kans als we straks melk kunnen brouwen in een roestvrijstalen koe, dan lever je als boer toch gewoon het gras of de bonen die daarvoor nodig zijn?” Je moet ook kijken naar wat kan: “Sojateelt was in Nederland altijd lastig. Dat lijkt te veranderen. Maar je kunt ook veldbonen kweken. Dat lijkt goed te gaan. Ook lupine en hennep zijn veelbelovend. Kijk wat bij je past.”
Als boer moet je echt nadenken over je toekomst, zegt hij: “Vleesvervangers zijn nu nog even duur als vlees. Dat gaat veranderen, want je hebt veel minder ingrediënten nodig. Minder dan de helft ten opzicht van dierlijk vlees. Het kantelpunt is nu bereikt, vleesvervangers worden goedkoper dan vlees.” Het gaat hard, ziet hij: “Kijk maar naar mayonaise. Daar werd altijd ei in gebruikt. Vier jaar geleden had je geen keus, nu heb je opeens vijf merken met veganistische mayo.”
“Bij de elektrische auto zie je hoe snel het kan gaan. Eerst werd er lacherig over gedaan. Tien jaar geleden was Tesla praktisch afgeschreven, nu is het een van de waardevolste bedrijven.”
Hoe dat voor boeren uitpakt, is natuurlijk de vraag. Al kun je je wel wapenen: “Als boer alleen ben je beperkt. Houd dus je ogen open om je aan te sluiten bij anderen. Je kunt corporaties aansporen om te investeren in dit soort dingen. Het is gevaarlijk om het niet te doen.”
Boeren moeten ook oppassen om niet te veel bij de pakken neer te zitten: “Verandering is van alle tijden in de landbouw. Het is al generaties aan de gang. Twee op de drie boerenbedrijven hebben geen opvolger, daar is weinig aan veranderd. Mijn opa was trekpaardenfokker en vlasteler. Beide beroepen zijn helemaal verdwenen. Als de bio-industrie verdwijnt, moet je als boer veranderen.”
De rol van de overheid is ook op oude sentimenten gebaseerd, vindt Korteweg. Er zijn volop subsidies voor vlees en zuivel, maar amper voor plantaardige alternatieven: “Vanuit de overheid zou het verstandig zijn om deze alternatieven wel te stimuleren. Anders doen andere landen het wel. Het gaat heel hard in bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Israël. In Nederland zit ook veel kennis, maar als je niet oppast, loop je straks achter. Dat zag je ook met de eerste gekweekte hamburger. Die is hier gemaakt, maar in de VS zijn ze er nu veel verder mee. Zonde.” Dat niet alleen: “Ook moet de overheid slimmer zijn. Kijken naar de lange termijn. Maak bijvoorbeeld een lesprogramma op scholen over de voordelen van plantaardig voedsel. Dan kan het snel gaan. Kinderen beïnvloeden hun ouders en de jeugd heeft de toekomst.”
In de prijs van vlees en zuivel zijn de maatschappelijke kosten voor milieu, natuur en gezondheid niet verwerkt. De producten zijn veel te goedkoop, vindt TAPP Coalitie. De organisatie berekende hoeveel een kilo rund-, varkens- of kippenvlees eigenlijk zou moeten kosten.
Kees Vermeer
“Uit enquêtes blijkt dat de meeste Nederlanders af willen van de kiloknaller en via een milieuheffing op dierlijke producten best iets meer willen betalen. De opbrengst daarvan kan deels naar de boeren gaan, zodat zij meer kunnen investeren in milieu, klimaat, natuur en dierenwelzijn. De heffing kan ook worden gebruikt voor het verlagen van belastingen en prijzen voor gezond voedsel. Een hogere prijs voor vlees zal ertoe leiden dat we er minder van gaan eten. Dat heeft positieve gevolgen voor klimaat en milieu en voor onze eigen gezondheid.”
Dat betoogt Jeroom Remmers, directeur van de TAPP (True Animal Protein Price) Coalitie. Deze coalitie bestaat ruim drie jaar en er zijn inmiddels bijna zestig partijen bij aangesloten. TAPP vindt vlees en zuivel nu te goedkoop. De kosten voor milieu, natuur en gezondheid worden afgewenteld op de maatschappij en boeren. “Voor gezondheid en milieu is een eerlijke prijs nodig, waarin milieukosten zijn verrekend zoals emissie van broeikasgassen en stikstof”, stelt Remmers. “We willen ook dat boeren een eerlijke prijs krijgen voor vlees en zuivel. Nu worden zij door supermarkten onderbetaald waardoor ze onvoldoende kunnen investeren in duurzaamheid.”
De organisatie deed onderzoek naar wat dat concreet betekent. Volgens TAPP zou een kilo kip in 2030 €2,04 duurder moeten zijn, een kilo varkensvlees €4,50 en een kilo rund- en kalfsvlees €5,70. De eerlijke prijs van een hamburger -nu ongeveer twee euro per stuk- wordt iets meer dan drie euro. Vegetarische producten worden iets goedkoper. Hierin zijn meegenomen de kosten voor emissies broeikasgassen, emissies van andere stoffen resulterend in milieuvervuiling, door landgebruik veroorzaakte impact op biodiversiteit en dierziekten.
TAPP wil haar doelen bereiken door invoering van een verbruiksbelasting, gebaseerd op milieuschade. Vergelijkbaar met milieuheffingen die al bestaan voor bijvoorbeeld afval en water. Remmers denkt dat dat ook kan voor dierlijke producten. “Niet iedereen zal het leuk vinden als vlees en zuivel duurder worden. Maar een meerderheid van de bevolking staat daar wel achter, op voorwaarde dat boeren er financieel mee worden gesteund, gezond eten goedkoper wordt en lagere inkomens worden gecompenseerd. We hebben dat onderzocht met enquêtes. Politiek ligt een heffing op dierlijke producten nog wel gevoelig, al heeft Johan Remkes in zijn stikstofadvies ook gepleit voor een heffing op niet-duurzaam voedsel (vlees en zuivel), met terugsluis naar duurzame boeren.”
TAPP denkt aan een heffing van aanvankelijk 20 cent per ons vlees. Dat kan tot 2030 elk jaar enkele procenten stijgen, totdat de prijs van vlees echt en eerlijk is berekend met alle milieukosten. Met die eerlijke vleesprijs verwacht de coalitie een opbrengst van minstens 1 miljard euro per jaar. Ongeveer de helft daarvan kan worden gebruikt om de Nederlandse veehouderij te verduurzamen.
Remmers ziet het liefst dat gezonde en duurzame voeding nu al een stuk goedkoper wordt. Dat compenseert dan de lichte prijsverhoging van dierlijke producten voor consumenten, en ook de recente stijging van de voedselprijs.
“Helaas neemt de overheid lang de tijd voor zo’n verlaging op groente en fruit en is de uitvoering minimaal”, vervolgt Remmers. “Het gaat alleen over verse groente en fruit. Wij denken dat het ook kan voor bewerkte groenten, diepvriesproducten en vlees- en zuivelvervangers. En het liefst ook voor alle biologische producten en brood en granen. Met zo’n ruime prijsverlaging worden consumenten meer gestimuleerd om gezonder te gaan eten en wordt de meerprijs voor vlees ruimschoots opgevangen.”
TAPP lanceerde begin 2020 een petitie over een eerlijke vleesprijs. Deze werd in enkele weken zo’n 50.000 keer getekend en werd overhandigd aan toenmalig landbouwminister Carola Schouten. Daarop spraken kamerleden van zeven politieke partijen hun steun uit voor de eerlijke vleesprijs en werden de voorstellen van TAPP opgenomen in enkele verkiezingsprogramma’s. Schoutens opvolger Henk Staghouwer is in maart een onderzoek gestart naar een heffing op dierlijke producten en de verdeling daarvan onder boeren. Dat onderzoek is momenteel gaande. “We hopen dat dat begin komend jaar klaar is en dat er dan bredere politieke steun komt”, aldus Remmers. “Binnenkort hebben we hopelijk een ontmoeting met de huidige minister Piet Adema.”
TAPP wordt al gesteund door een aantal kleinere organisaties voor boeren en veehouders. “LTO heeft het onderwerp vanaf 2025 opgenomen in hun visie voor 2030”, weet Remmers. “Het principe van een heffing met terugsluis wordt dus breed gesteund in de landbouw. Boeren betalen nu de milieukosten terwijl zij daar vrijwel niets extra’s voor terugkrijgen via subsidies of hogere supermarktprijzen. Daarom willen zij een betere prijs voor hun producten.”
Remmers realiseert zich dat de plannen niet vandaag of morgen kunnen worden ingevoerd. Voor dit soort veranderingen is een lange adem nodig. “De invoering van BTW heeft destijds tien jaar geduurd. We hopen natuurlijk dat het nu sneller zal gaan. We hebben de tijdgeest denk ik wel mee. Zoals gezegd: in het advies van Remkes staat eveneens dat er een heffing moet komen voor niet-duurzaam voedsel. Ook de Autoriteit Consument en Markt staat daar inmiddels achter. De roep wordt luider, dus de politiek zal een keer moeten volgen.”
Begin volgend jaar publiceert de TAPP Coalitie een rapport dat zich meer richt op Europa, zodat een eerlijke prijs voor dierlijke producten ook internationaal en binnen de EU Commissie een gespreksonderwerp wordt. “Voor Frankrijk en Duitsland zijn al rapporten gemaakt en die landen gaan hopelijk eveneens met de voorstellen aan de slag. Ook in Nederland blijven we uiteraard actief lobbyen”, besluit Remmers. “Intussen raden we iedereen aan om vaker te kiezen voor biologisch vlees en zuivel. Bij die producten zijn milieukosten al vrij goed in de prijs verwerkt en krijgen boeren een meerprijs. En met een hogere prijs koopt iemand waarschijnlijk minder dierlijk voedsel. Dat is sowieso goed voor het milieu en de gezondheid. Elke dag vlees eten vinden wij niet meer van deze tijd.”
Het gaat goed met de korte keten. Heel goed zelfs, zegt Jan Willem van der Schans, expert en onderzoeker korte ketens. Supermarkten doen -schoorvoetend, dat wel- projecten met lokale bedrijven en bij consumenten en de overheid is er meer draagvlak. Daarbij is de korte keten eigenlijk veel groter dan de meeste mensen denken, zegt hij.
Wouter van Wijk
“Het gaat echt beter dan vijf jaar geleden. Er is in brede zin gewoon meer aandacht voor: de korte keten wordt vaker benoemd in de politiek en komt vaker voor in de media en in discussies. Het past ook in deze tijd. Het globale voedselsysteem heeft meer risico’s dan we dachten. Dat zie je nu duidelijk door de oorlog in Oekraïne.
Daarbij zijn er een aantal iconische doorbraken bij supermarkten en grote cateraars. Supermarkten kopen meer rechtstreeks bij boeren in en binnen de overheid zie je ook initiatieven. Zo heeft Jumbo bijvoorbeeld de zuivelketen ‘Van dichtbij’. Ook Albert Heijn werkt met kortere ketens en communiceert hierover.
Een ander mooi voorbeeld is Dienst Justitiële Inrichtingen, DJI, de overheidsdienst die gevangenissen beheert. Die heeft bij de aanbesteding van voedsel, een contract van een aantal miljoenen per jaar, de korte keten positief gediscrimineerd. Uiteindelijk hebben Vitam, Eurest Sodexo het contract gekregen. Dat zijn op zich klassieke cateraars, maar ze werken nadrukkelijk samen met korte keten partijen zoals Boerschappen en Local2Local.
Uit onderzoeken blijkt dat de korte keten in omvang een miljardenomzet heeft, vergelijkbaar met biologische producten. Dat verwacht je misschien niet, maar het komt omdat de korte keten veel breder is dan je denkt. Het lijkt nu soms net alsof lokaal voedsel meteen een hip nieuw iets is, van foodies met ringbaardjes, maar dat is niet zo. Een groot deel van de korte keten bestaat uit regionale voedsel netwerken, die al bestonden voor de globalisatie. Die hebben zich hebben weten te handhaven tegen de verdrukking in. Denk aan marktlui die al decennia producten uit de korte keten op markten verkopen. De klassieke dagmarkt is eigenlijk nooit volledig door supermarkten weggedrukt. Hier in Rotterdam op het Afrikaander Plein staan aardappeltelers uit Hoeksche Waard die al veertig jaar hun aardappelen verkopen direct aan de eindconsument. Denk ook aan handelaren die kaas, gemaakt door boeren uit de Krimpenerwaard, rechtstreeks of met een tussenschakel verkopen aan het Rotterdamse publiek. Dat is ook de korte keten.
Er is wel een probleem. In de middeleeuwen hadden de provincies en steden regels over voedselmarkten. Wat wel en niet kon. Die regels worden niet of nauwelijks nog gehandhaafd. Met als gevolg dat je nu ‘’lokaal’’ fruit koopt bij die leuke fruitstalletjes langs de weg, terwijl het gewoon uit Spanje komt. Of aardbeien uit Polen. Er wordt van alles geroepen. Met kaas zie je hetzelfde. Zo heb je De Rotterdamsche Oude. Zo’n naam impliceert dat de melk uit Zuid-Holland komt. Maar dat is helaas niet zo. Ze hebben een heel verhaal over smaak en authenticiteit, maar het waren gewoon een paar zakenmannen die in de skybox van Feyenoord bedachten dat er ook een stukje ‘Rotterdamse’ kaas bij het bier moest.
Het probleem van dergelijke, op halve waarheden gebaseerde oorsprong-claims, is dat het leidt tot oneerlijke concurrentie. Dan ligt in het schap een stuk kaas met melk uit de korte keten, van een boer die natuurvriendelijk werkt, naast een ‘Rotterdamse’ kaas die goedkoper is en ook heel vriendelijk lijkt. Het is een nieuwe taak voor de consumentenautoriteit, zou ik zeggen. Claims over de korte keten moeten ook gewoon kloppen. Pak dit landelijk aan of juist regionaal of lokaal, zoals vroeger.
Daarbij zie je ook problemen in de logistiek en de eisen van supermarkten. Zo verkoopt Landgoed Mariënwaerdt aardbeienjam van het landgoed. Maar de aardbeien komen vaak uit Polen! Ik zat tijdens een etentje ooit naast de kasteelvrouwe. Ze vertelde dat dat wel moest, want als je in de supermarkt wilt liggen, moet je jaarrond leveren. Waarom is dat? Waarom zeggen we niet: ’s winters geen aardbeienjam? Mensen zeggen dan wel eens Jan Willem, je bent te idealistisch, je denkt dat supermarkten nog te veranderen zijn. Dat denk ik inderdaad. Ik wil graag de inkoop van supermarkten veranderen. Nu kunnen inkopers daar pas carrière maken als ze een lagere prijs hebben afgedwongen. Dat moet echt anders. We moeten toe naar inkopers die afspraken voor de lange termijn maken met boeren. Dat gebeurt veel te weinig. Het is niet zwart-wit kapitalisme versus idealisme. Het is slim inkopen versus dom inkopen.
Het gaat ook wel eens fout binnen bedrijven die zich richten op de korte keten. Een voorbeeld is de supermarktketen Agrimarkt. Deze keten was in handen van de boerencoöperatie CZAV. De Agrimarkt had korte lijntjes met boeren als toeleveranciers. Het liep als een tierelier, maar helaas is het door de boeren zelf om zeep geholpen. Verkocht aan de Jumbo. Terwijl je het als boer juist van dat soort bedrijven moet hebben. De Jumbo is ook veel minder gemotiveerd om het Zeeuwse en het Zuid-Hollandse landschap mee te nemen in hun beleid. Agrimarkt deed dat wel.
Het is alleen maar duidelijker geworden dat je de regionaal opererende familiebedrijven moet koesteren, terwijl er steeds meer verdwijnen. Zo’n bedrijf is voor altijd weg. Dat is zó zonde, want je hebt echt de hele keten nodig om te kunnen functioneren. Dat zag je ook bij de fruitveiling in Geldermalsen. Die heeft altijd tot doel gehad de kleine fruitteler te helpen aan afzet in een regionale markt. Totdat drie jaar geleden het bestuur besloot dat het anders moest. Men zette in op globalisering. Zonde!
Je moet ook verwerkende capaciteit hebben. Als die in handen is van een paar grote jongens, dan wordt het moeilijk. Als je een bier wilt maken van natuurinclusieve granen uit de korte keten, dan moet je bijvoorbeeld ook een mouterij hebben. Daar zijn er maar een stuk of vijf van in Nederland. De meesten zijn enorme, industriële bedrijven. Die kunnen niks met de opbrengst van een paar natuurinclusieve graan akkertjes. Dergelijke kleine hoeveelheden vermouten wordt veel te duur. Dat zag de provincie Zeeland ook. Om de korte keten te beschermen heeft de provincie aandelen genomen in mouterij De Swaen, in Kloosterzande. Om te voorkomen dat de mouterij weer in handen komt van een grote investeerder die niets met natuurinclusieve korte ketens heeft. Dat is heel slimme industriepolitiek. Daar hebben we meer van nodig.
Ook is er te weinig transparantie in de opbouw van de kosten van voedsel. Dat moet veel beter. We moeten door de brei van bullshit heen als we de supermarkten en zuivelverwerkers willen veranderen. Dat is misschien moeilijk, maar het moet. En er moet echt melk uit Midden Delfland in de Rotterdamse kaas komen, dat is echt wel een wens van mij.”