De Kortste Weg

Een nieuw jaar, nieuwe kansen. Ook voor de korte keten. De Kortste Weg bestaat nu zo’n vijf jaar. Een mooi moment om eens te kijken wat er in die tijd is veranderd. We vroegen het drie spelers die we al eerder interviewden. Ze zien een veelal positieve toekomst, al zijn er nog de nodige hordes te nemen.

Wouter van Wijk

Jan Willem van der Schans

“De voedselketens verkorten momenteel duidelijk”, zegt Jan Willem van der Schans, expert en onderzoeker korte ketens. “In de lange ketens zitten risico’s die we vijf jaar geleden nog niet kenden. Zie Oekraïne, zie covid. De lange ketens zijn steeds onzekerder en de korte zijn steeds professioneler en zekerder.” Hij noemt als voorbeeld Nedertarwe, een initiatief waarbinnen graanverwerkingsbedrijf Koopmans meel levert dat puur van Nederlandse boeren komt. “De geopolitiek is veranderd. Dus nu worden er inderdaad vragen gesteld als: waar komt het graan vandaan waarmee Nederlanders brood bakken? Vroeger kocht je meel van Koopmans, maar dan wist je niet van waar het vandaan komt. Het kon uit Oekraïne komen en nu weten we dat het komt van elf boeren in Nederland die Nedertarwe telen.”

Perfect is het nog niet: “Het nog niet zo dat we weten, dit pakje meel dat komt van boer X. Dus we zitten nog niet op het niveau van de korte keten wat we eigenlijk willen, maar het is dichtbij.” Hij vindt zichzelf niet té optimistisch: “Ik heb vaak gehoord dat ik naïef ben, maar als ik dan tegen mensen zeg: dit is er gaande, dan zeggen ze: nou, er is toch meer aan de hand dan ik dacht.”

Omzet vervijfvoudigd

Jan Duijndam

Op een heel ander niveau ziet Jan Duijndam, van Hoeve Biesland in Delfgauw, de toekomst ook positief. Vooral de boerderijwinkel doet het goed: “Lokaal bij de boer halen, is veel meer hip geworden dan vijf jaar geleden. Corona heeft daar zeker een duw aan gegeven. Toen hadden mensen de ook de tijd om dat te doen. En het was een uitje.” Maar het begon al voor corona: “In vijf jaar tijd is de omzet verdrievoudigd.” Hoe ze dat voor elkaar hebben gebokst? “Dat is een knap deel marketing, naamsbekendheid, maar het is ook gigantisch belangrijk dat je een totaalaanbod hebt van allerlei verse producten hebt. Zo veel mogelijk lokaal, maar het maakt uiteindelijk niet uit waar je het inkoopt, als je het maar duidelijk communiceert met je klanten.”

Je moet het dus zelf doen, redeneert Duijndam. Van de overheid verwacht hij weinig: “Het mooie is: de consument wil wel. Maar de wetgeving niet. Het opstarten of doorstarten van een klein bedrijf naar middelgroot. Of van middelgroot naar groot, dan kom je steeds meer bureaucratie tegen.” Hij verwacht ook niets van de overheid, ook niet met een boerenpartij in een eventuele coalitie: “Het is een hoop gepraat. De BBB, ze weten gewoon niet waar het over gaat. Ons soort bedrijven hebben ze niets mee.” Omdat Hoeve Biesland in de duurzame en korte ketenhoek zit? “Nou ja, zo moet je het wel zien. In de overheid is nog steeds veel te weinig kennis over de korte keten. Op provinciaal niveau gaat het beter, maar gemeentelijk en landelijk niet.”

Extreme hindernissen

Sebastiaan Bos

Sebastiaan Bos, oprichter van Kievitamines in Katwijk aan Zee, ziet dat ook: “Het gaat goed, maar er zijn wel zorgen. De economie is natuurlijk op hol geslagen, de loonverwachtingen zijn hoog en ook de regelgeving helpt niet mee. Verloven worden uitgedeeld als zoete broodjes. Ik heb twee vaste krachten die vader worden. Dat is allemaal natuurlijk prachtig bedacht in een overheidsorganisatie waar ze dat beleid uitstippelen, maar in praktijk heb je niet zomaar even nieuwe mensen voor die korte tijd. Daarbij komt dat ze het minimumloon willen harmoniseren. Bovenop de eerdere afspraken, dan zit je op dertig procent loonstijging. Dat zijn echt extreme hindernissen.”

Hij verwacht ook storm voor bedrijven in de korte keten: “Wat ik om me heen zie, dan ga ik me wel zorgen maken om een aantal bedrijven. Er zijn er best wel een paar met logistieke ineffectiviteit. Als ik daar binnenloop denk ik: als jullie dat zo doen, dan wordt het best lastig om bijvoorbeeld zo’n fikse loonkostenstijging op te vangen.” Bos denkt daarbij vooral aan hippe bedrijven die veel geld ophalen en niet langzaam groeien: “Je ziet het aan Pieter Pot. Ze hebben twee miljoen euro opgehaald en gaan onderuit als dat op is. Zo zijn er wel meer. Ik zie concepten, ik zie beweringen, ik zie communicatie, waarvan ik denk: nou, dat wordt best wel een hele klus om dat rendabel op te houden.” Het probleem is niet eens dat die bedrijven zelf omvallen, maar de financiering voor bedrijven die minder hip zijn: “Dat zal op een gegeven moment ook zijn weerslag gaan hebben op bedrijven zoals de onze, die misschien later een keer geld willen aantrekken om wel iets goed te doen.”

Duijndam is heel praktisch: “Je moet echt de regels omzeilen. Je moet gewoon beginnen. Als je een winkel van vijftig vierkante meter mag hebben vanwege het aantrekkende verkeer, doe je het in een schuur van driehonderd vierkante meter. En dan zet je alles wat niet per se bij de winkel hoort, buiten die vijftig. Er staat nergens dat dit niet mag. Zo zoekt iedereen z’n eigen paadjes. Het klopt niet, maar je moet wel.” Andere boerderijwinkels kunnen ook meer omzet halen denkt hij: “Vooral dat idee van een uitje zouden mijn collega’s beter kunnen uitnutten.” Want niet iedere boer heeft bijvoorbeeld zijn bedrijf klantvriendelijk ingericht: “Ik zeg altijd: de kalfjes en de schaapjes zijn als de ballenbak van Ikea. Zorg nou dat die in een redelijk veilige ruimte zitten, waar de mensen ze aan kunnen raken, mee kunnen doen, zonder dat er trekker verkeer of ander verkeer langsrijdt.”

Plaatselijke voetbalclub

Van der Schans ziet dat ook, maar benadrukt dat de korte keten veel meer is dan boeren die hun eigen producten direct aan de man brengen: “Je hebt de supermarkten nodig. Dat gebeurt ook. Ik zie dat supermarkten gedwongen worden om op het lokale niveau meer burgerschap te laten zien.” En dan vooral in de franchise-winkels: “Ik heb lokale en Jumbo-ondernemers gesproken die zeiden: de familie Van Eerd [de eigenaren van Jumbo, red] komt in het nieuws door belastingfraude, doordat ze hun geld aan dure auto’s besteden. Wij zetten ons daar op lokaal niveau tegen af, want wij weten dat in onze gemeente mensen daar niks van moeten hebben.” 

“Ze zijn ook gewoon lokale ondernemers die wat willen doen voor de plaatselijke voetbalclub en die ook bejaarde mensen met een boodschappenservice willen blijven bedienen. Die doen ook allemaal activiteiten die eigenlijk niet keihard rationeel door te rekenen zijn door het hoofdkantoor, maar die zo’n lokale ondernemer wel leuk vindt om te doen. Dus zij gaan inkopen bij de boer, omdat ze het imago van Jumbo willen bijstellen. Dat was vijf jaar geleden nog niet zo.”

Dat schetst dat het in de breedte heel goed gaat, redeneert hij: “Korte ketens zijn soms gewoon een inherent beter oplossing dan lange. Ik denk dus dat betere oplossingen uiteindelijk boven komen drijven.”

Bos ziet dat ook, ondanks de praktische obstakels door de overheid en de economie: “Never waste a good crisis. Laten we er beter van worden.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Uit ons kijkje in de keuken van de Vlaamse Week van de Korte keten, bleek al dat we van onze directe zuiderburen iets kunnen leren over lokale producten en de korte keten. Hoe zit dat bij de zuiderburen van onze zuiderburen?

Een menu in Amboise, met illustratie

Wouter van Wijk

Dat de Franse cuisine vol zit met beroemde clichés, weet bijna iedereen: croissants, baguettes, escargots (wijngaardslakken) en foie gras (de beroemde, vaak onder dubieuze omstandigheden gemaakte ganzenlever). Maar misschien wel door die beroemde clichés blijft er wel een aspect onderbelicht: lokale producten. Frankrijk gaat daar wezenlijk anders mee om dan Nederland. Waar je ook gaat of staat – middenin Parijs of ergens achteraf in Bretagne of de Loire – overal vind je restaurants met menukaarten die producteurs locaux voeren: producten van lokale producenten. 

Schoolbord met de oorsprong van de producten bij l’Ecluse

Waar je in Nederland restaurants hebt die zich kunnen onderscheiden met lokale producten, zijn lokale producten in veel Franse streken zó normaal, dat je je er niet eens mee kúnt onderscheiden. In een stadje als Amboise, aan de Loire in midden-Frankrijk, hebben vrijwel alle restaurants lokale producten op de menukaart. Zo weet eigenaar Arnaud Morillon, van restaurant l’Ecluse, precies te vertellen van welke boerderij het rundvlees komt, of waarvandaan de kaas komt, en natuurlijk de wijn. “Deze vis komt van een visserij bij Nantes,” zegt hij bij het opdienen van het hoofdgerecht. De kaas komt uit Touraine en Pontlevoy.” Alles lokaal. Bij de ingang hangt een groot schoolbord, waarop dat nog eens extra benadrukt wordt. Een verschil met de korte keten in Nederland is er wel: de afstanden. Zo komt de vis uit Nantes, ruim tweehonderd kilometer verderop. Maar Nantes ligt, net als Amboise, aan de Loire. Dus lokaal, redeneren de chefs.

Zelfs in het mondaine Parijs vind je lokale producten te over. Al moet je vaak wel buiten de toeristische gebieden kijken. Overal vind je winkels met lokale producten: kleine zelfstandigen, in bio-winkels als Bio C’Bon, maar er bestaan ook een ketens van winkels met lokale producten: bijvoorbeeld Au Bout du Champ en La Recolte. Waarbij de eerste vooral de nadruk legt op het lokale, met producten van maximaal 150 kilometer verderop. La Recolte koopt biologische producten direct van tachtig leveranciers, maar dan wel weer uit heel Frankrijk. Dus olives uit de Provence, Champignons de Paris maar dan wel uit de Lot en fromage, kaas uit noord-Frankrijk.

Reflets de France in de aanbieding

De Franse grootgrutter Carrefour kan niet achterblijven en heeft schappen vol producten Reflets de France, (Bespiegelingen van Frankrijk) met Fraises de Dordogne aardbeien uit de Dordogne en Miel de Midi-Pyrénées, honing uit de Pyreneeën. Daarnaast melden allerlei dagelijkse producten vaak trots dat de tarwe, de visproducten of de sojabonen uit Frankrijk komen, uiteraard vergezeld van een kek Frans vlaggetje. Zelfs in de folder van de Duitse discounter Aldi wordt benadrukt dat de Choux de Bruxelles (spruitjes) van Origine France zijn.

Frans vlaggetje op houdbaar brood

Dit betekent niet dat het allemaal vanzelf gaat. Ook in Frankrijk kan de korte keten wel wat hulp gebruiken. De overheid promoot lokaal voedsel flink. Zo loopt in Parijs op dit moment het Festival du mieux manger, een voedselfestival dat zich richt op lokale producten van kleine producenten. Daarnaast is Frais et Local, vers en lokaal, een grote site waarop je honderden producenten en verkooppunten kunt vinden. Ook vind je door heel Frankrijk heen de zogenaamde AMAP initiatieven, waarin consumenten samenwerken met lokale producenten. Ook de Nederlandse Ambassade in Parijs is geïnteresseerd. Die nam interviews af met Fransen die werken aan korte ketens.

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Champignons de Paris, maar dan uit de Lot

Nu in Nederland het eerste Weekend van de Korte Keten voor de deur staat, is het tijd voor een kijkje bij onze zuiderburen. Want in Vlaanderen organiseren ze al voor de zesde keer de Week van de Korte Keten. Vanaf maandag 15 mei worden een week lang lokale producenten in het zonnetje gezet. Inmiddels heeft 46% van de Vlamingen van de Week gehoord. Wat werkt er wel in Vlaanderen, en wat niet? Katrien Baetens van de provincie Oost Vlaanderen legt uit.

Wouter van Wijk

Katrien Baetens

“We willen consumenten aanzetten om meer lokaal te gaan,” zegt Baetens. “Eén op de zeven landbouwers in Vlaanderen zit deels in de Korte Keten. Het is de bedoeling dat dat omhoog gaat.” Tijdens de Week van de Korte Keten worden producenten op allerlei manieren gepromoot. Niet alleen van lokale boeren, maar ook bijvoorbeeld een lokale chocolatier die cacaobonen uit Afrika gebruikt, maar deze wel in Vlaanderen verwerkt. Baetens: “Zo willen we aantonen dat de korte keten meer is dan een boer of een streekwinkel.”

Korte Keten uitleggen

Dat laatste is onderdeel van de doelstellingen achter de Week: “We willen de burger tonen wat de korte keten nou precies is. De term ‘korte keten’ is niet zo heel gemakkelijk te begrijpen. Mensen weten soms wel dat het iets met lokaal voedsel te maken heeft, maar niet veel meer. We willen aantonen dat de korte keten meer is dan een boer of een streekwinkel.” Daarmee doelt ze op de chocolatier, maar ook op initiatieven als de zelfpluk, afhaalpunten en voedselautomaten. En op voedselteams en buurderijen. “In voedselteams helpen vrijwilligers mee aan de distributie van lokaal voedsel, bijvoorbeeld door vanuit hun schuur een lokaal distributiepunt te zijn voor mensen in de stad.” Buurderijen zijn kleine boerenmarktjes. 

Een andere doelstelling van de Vlamingen: Waar vind je die producenten? “We hebben een website, Recht van bij de boer, waar inmiddels zestienhonderd producenten op staan.” Van de chocolatier tot de kaasboer. “We doen ook veel met storytelling: het verhaal van de boer. Liefst rond een thema. Dus niet de provincie zelf aan het woord, maar juist de lokale producent.” 

Ondanks dat hoge getal, is het aantal activiteiten in de agenda van de Week in de loop der jaren teruggelopen. Dat is bewust, zegt Baetens. “Het gaat ook niet om kwantiteit, maar kwaliteit. Vroeger hadden we vierhonderd activiteiten in de agenda, nu nog maar zevenenzeventig. Dat werkt beter.” Ook levert de organisatie van de Week meer maatwerk dan vroeger: “De producenten hebben heel weinig tijd. Dus we ondersteunen ze in de communicatie. Bijvoorbeeld wegwijzers voor de week van de korte Keten worden kant en klaar aangeleverd.” Ook los van elkaar hebben de provincies, gemeenten en overheden kleinere initiatieven: “Vlaams Brabant doet een verkiezing, de Korte Keten Kop, West Vlaanderen heeft boeren markten, Oost Vlaanderen heeft een spaarkaartenactie.”

Succes

De week wordt georganiseerd en gefinancierd door de vijf Vlaamse provincies, de Vlaamse overheid en het VLAM (Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing), samen met het steunpunt Korte Keten

En met succes. Uit een enquête bleek onlangs dat 46% van de ondervraagde Vlamingen van de Week van de Korte Keten had gehoord. Een enorm percentage. Hoe kan dat? “Het is nu de zesde keer, dat helpt natuurlijk. Maar ook de focus. We behouden expres telkens hetzelfde campagnebeeld. Dan blijft het beter hangen. Ook ligt onze focus echt op die ene week in het jaar. We nodigen lokale besturen uit om mee te doen, bibliotheken. Dit jaar heeft een op de drie gemeenten ingeschreven, van de driehonderd die we hebben aangeschreven. Niet slecht!”

Het Nederlandse Weekend van de Korte Keten loopt van 18 tot en met 22 mei.

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Het eerste wat Huibert de Leede deed als kersverse programmamanager van Taskforce Korte Keten, was simpel: een rondgang maken langs ondernemers die actief zijn binnen de korte keten. “Ik vroeg me af wat de rol van de taskforce kan zijn, waar ondernemers hulp bij kunnen gebruiken. Daar kwam een vrij duidelijk antwoord op. Twee eigenlijk: ze kunnen veel hulp gebruiken bij marketing. Dus de bewustwording van de consument. Het idee van lokaal geproduceerd voedsel zit nog niet genoeg bij consumenten tussen de oren. Daarnaast hebben ze veel behoefte aan een goede lobby richting de overheid. Ze lopen tegen belemmerende wetgeving aan.”

Wouter van Wijk

Daarmee had De Leede gelijk ook zijn taakomschrijving te pakken. Want het was de laatste tijd een beetje stil rond de Taskforce Korte Keten. Dit terwijl het doel van de stichting nog steeds ontzettend actueel is: een regionaal, lokaal voedselsysteem bouwen door samenwerking tussen boeren en burgers.

De Leede: “De korte keten is voor een groot aantal boeren nu al relevant. Vijftien procent van de reguliere boeren en vijfentwintig procent van de biologische boeren halen een significant deel van hun inkomen uit de korte keten. In totaal zit het marktaandeel van de korte keten rond de drie procent. Dat is niet niks, maar het moet omhoog. We hebben als stip op de horizon dat vijfentwintig procent van al ons eten uit de korte keten zou moeten komen.”

Huibert de Leede

Die vijfentwintig procent komt niet zomaar ergens vandaan: “Het is gebaseerd op wat er regionaal echt kán. Tegelijk moet het ook. Momenteel is eten uit de korte keten duurder, omdat het veel kleinschaliger is. Je hebt schaalgrootte nodig om te concurreren op prijs. Dat gaat niet met drie procent, maar wel met vijfentwintig.”

Dat is een vervijfvoudiging. Is dat wel realistisch? “Het moet kunnen. Daar is wel één ding voor nodig: dat de overheid er echt achter gaat staan. We willen rond 2035 de overheid om hebben.” De reden is simpel, zegt hij: “Het is een enorm grote afnemer. Je hebt de overheid zelf, maar ook semi-overheid, universiteiten, scholen, gerechtsgebouwen, enzovoort.” De Leede verwacht dat de keten dan al zo is gegroeid, dat het systeem zelf verder kan groeien.

Of de politiek ervoor open staat, is nog wel de vraag, ziet hij. Het verschilt ook per provincie, gemeente, ministerie. “We konden in ieder geval al aanschuiven bij de gesprekken over het landbouwakkoord. Daar hebben we gevraagd om die vijfentwintig procent erin te zetten. Het belang hiervan werd onderstreept. Wel moet gekeken worden hoe dit georganiseerd kan worden binnen de huidige Europese wetgeving.”

Over de gevolgen van de politieke aardverschuiving met de opkomst van de BBB heeft De Leede nog niet een goed beeld. “Het kan zowel een kans als een beperking zijn. De BBB geeft aan dat ze verkoop in eigen regio belangrijk vinden. Ik wil daar graag over met ze in gesprek. De focus van BBB is gericht op het verdienmodel van boeren, dat hoeft elkaar niet te bijten. De korte keten moet een boer ook meer opleveren dan wanneer ze het aan FrieslandCampina leveren. Als ik zelf bij de boer een liter melk tap, brengt dat een euro op voor de boer. Bij FrieslandCampina is dat zesenvijftig cent. Niet eens heel slecht, maar een euro is meer. Boeren in de korte keten draaien soms minder omzet, maar houden onder de streep meer over.”

Momenteel gaat de discussie natuurlijk over stikstof en klimaatproblemen. Maar juist daarin ziet De Leede ook een kans: “De korte keten is een deel van de oplossing. Er spelen drie issues. De verwijdering tussen boer en burger. Het verdienmodel van de boer en het verduurzamen van de boerderij. Bij alle drie kan de korte keten een deel van de oplossing zijn.” Alleen moet er wel iets met de voedselprijzen gebeuren: “Zolang de kosten van CO2-uitstoot en andere vervuiling niet meegenomen worden in de prijs, zal het lastig concurreren zijn. True Pricing is daarom heel belangrijk. Zonder komen we ook een heel eind naar die vijfentwintig procent, maar het zou wel enorm helpen.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Hoewel het in de landelijke politiek en de landelijke media veel over de Eerste Kamer gaat, zijn de komende verkiezingen voor de provincies en waterschappen erg belangrijk voor de natuur, het milieu en boeren in de directe omgeving. Op dat gebied wordt er bij provincies en waterschappen veel beslist. Waar en hoe worden boeren mogelijk uitgekocht vanwege de stikstofmaatregelen? Waar en hoe wek je meer duurzame energie op? Hoe hoog staat het grondwater? Er valt echt wat te kiezen, blijkt uit een rondje langs digitale stemwijzers.

Het aantal stemwijzers verschilt per provincie. Koploper is Zuid Holland met tien (!) stemwijzers. Zo is er een algemene wijzer van Mijnstem en maakte Kieskompas er een voor het zuiden van de provincie én een voor het noorden. Wie een groene kijk op de materie wil, kan terecht bij het Groene Kieskompas van de Natuur en Milieufederatie Zuid Holland (ook een van de initiatiefnemers van deze website en de Kortste Weg). Daarnaast zijn er zes stuks voor de zes waterschappen die actief zijn in de provincie.

Landelijk stemgedrag

Dat de verschillen tussen partijen groot zijn, wordt snel duidelijk als je ze invult. Zeker als het over landbouw en natuur gaat. Niet verrassend gaan ook op provinciaal niveau Partij voor de Dieren, GroenLinks, PvdA en ChristenUnie het meest voor een groene wereld en natuurlijk boeren. PVV, JA21 en Forum scoren het minst groen, gevolgd door VVD en CDA. Dat volgt in grote lijnen het landelijke beeld, waarvan Kiesklimaat.nl het stemgedrag op landelijk niveau in kaart bracht.

Op de stemwijzers moet de kiezer aangeven in hoeverre die het eens is met stellingen als:  “Megastallen verbieden”,  “Boeren extra subsidie geven om te verduurzamen” en “Om de natuur in het Groene Hart te beschermen moet het waterpeil omhoog, ook als boeren daar last van hebben” Op basis daarvan berekent de website welke partij het dichtst bij de antwoorden van de gebruiker ligt.

Meer of minder groene partijen

Het Groene Kieskompas doet het iets anders. De makers legden partijen die vier jaar geleden meededen stellingen voor als: “Door de provincie verleende subsidie als voorwaarde moet hebben dat er geen gebruik mag worden gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen.” en “In de buurt van kwetsbare en stikstofgevoelige gebieden (Natura 2000) nieuwe vestiging van landbouwbedrijven via provincie omgevingsverordening worden uitgesloten.” Op basis van de antwoorden ontstaat een handig overzicht met per partij een al dan niet groen plaatje.

Waterschappen zijn vaak een ondergeschoven kindje bij verkiezingen, iets wat niet terecht is als je kijkt naar landbouw en natuur. De waterschappen beschermen niet alleen de dijken, maar beslissen ook over de hoogte van het grondwaterpeil; erg belangrijk voor zowel boeren als natuur. Met vaak een tegengesteld belang. Ook spelen ze een rol in bijvoorbeeld het openstellen van de natuur voor recreatie.

De stemwijzers voor alle 21 waterschappen van Nederland vindt u hier, een overzicht van de provinciale stemwijzers en kieshulpen staat hier, met als bonus een overzicht van de landelijke partijprogramma’s.

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Dat er de komende decennia veel gaat veranderen op het boerenbedrijf, lijkt inmiddels een open deur. Door stikstofproblemen, bevolkingsgroei, klimaatverandering, gezondheidsproblemen, veranderende eetgewoontes en technologische vooruitgang, boert de boer in 2050 heel anders dan nu. Duurzamer, gezonder, diervriendelijker, zo is de gedachte. Maar hoe? Daarover verschillen de meningen nogal. In een serie interviews zet De Kortste Weg de visie neer van iemand die aan die toekomst werkt, of erover nadenkt. We trappen af met Jaap Korteweg, oprichter van De Vegetarische Slager.

Wouter van Wijk

Vijftien jaar geleden zag bio-boer Jaap Korteweg een toekomst die de meeste mensen nog niet zagen: mensen gaan minder vlees eten. Wat grote voedselbedrijven met allerlei marktonderzoeken niet uit konden vinden, kwam gewoon uit zijn de buik. Hij was al tien jaar vegetariër, maar de vleesvervangers waren niet lekker. Daarom richtte hij in 2007 de Vegetarische Slager op, en hielp Nederland aan vegetarisch vlees.

Als hij nu weer zijn buik laat spreken, windt hij er geen doekjes om: “Ik denk en hoop dat het gebruik van dieren in de landbouw helemaal stopt. Dat we er anders naar gaan kijken. Nu worden de ethische afwegingen nog weggedrukt. Als je als hondenliefhebber je labrador behandelt zoals we varkens behandelen, staat de politie op de stoep. Met koeien en kippen doen we hetzelfde, en iedereen kijkt weg.” Juist vanwege die misstanden werd Korteweg -tot dan toe fervent vleeseter- in 1998 vegetariër. “We slachten die dieren als het nog kinderen zijn. Dat is gewoon zo. Ook voor biologische vlees.” Maar dat is een kwestie van tijd, denkt hij: “Op het moment dat de alternatieven beter worden, en vleesvervangers worden nog steeds beter, komt er ruimte voor die discussie. Misschien wordt vee houden uiteindelijk wel verboden.”

In het verlengde van dat idee, verwacht hij dat vlees en zuivel van dieren uiteindelijk vrijwel verdwijnt. “Plantaardig heeft de toekomst. Dat gaan we eten. Vlees en zuivel van dierlijke oorsprong niet.”

Vleesvervangers en zuivel kunnen namelijk nog een stuk beter worden. Dit door dierlijke eiwitten niet via dieren te maken, maar door ze direct te fermenteren of kweken. Het geld dat Korteweg met de verkoop van zijn bedrijf aan Unilever verdiende, stopte hij daarom deels in Those Vegan Cowboys, dat zich richt op veganistische zuivel, te ‘brouwen’ in een ‘roestvrijstalen koe’. “Veel bedrijven proberen kweekzuivel te maken door dierlijke cellen op te kweken. Maar dat is helemaal niet nodig. Wij willen de eiwitten met micro-organismen maken, met bacteriën en schimmels, in plaats van met macro-organismen, de melkkoe. We denken dat dat proces eenvoudiger is dan kweekmelk, en dus haalbaarder.”

Dat heeft enorme gevolgen voor boeren, klein en groot. Vooral voor veeboeren. Hij ziet de grote stallen met honderden of duizenden dieren simpelweg verdwijnen. Maar de boer verdwijnt niet: “Niet iedere boer hoeft een uitvinder te zijn. Het is ook een kans als we straks melk kunnen brouwen in een roestvrijstalen koe, dan lever je als boer toch gewoon het gras of de bonen die daarvoor nodig zijn?” Je moet ook kijken naar wat kan: “Sojateelt was in Nederland altijd lastig. Dat lijkt te veranderen. Maar je kunt ook veldbonen kweken. Dat lijkt goed te gaan. Ook lupine en hennep zijn veelbelovend. Kijk wat bij je past.”

Als boer moet je echt nadenken over je toekomst, zegt hij: “Vleesvervangers zijn nu nog even duur als vlees. Dat gaat veranderen, want je hebt veel minder ingrediënten nodig. Minder dan de helft ten opzicht van dierlijk vlees. Het kantelpunt is nu bereikt, vleesvervangers worden goedkoper dan vlees.” Het gaat hard, ziet hij: “Kijk maar naar mayonaise. Daar werd altijd ei in gebruikt. Vier jaar geleden had je geen keus, nu heb je opeens vijf merken met veganistische mayo.”

“Bij de elektrische auto zie je hoe snel het kan gaan. Eerst werd er lacherig over gedaan. Tien jaar geleden was Tesla praktisch afgeschreven, nu is het een van de waardevolste bedrijven.”

Hoe dat voor boeren uitpakt, is natuurlijk de vraag. Al kun je je wel wapenen: “Als boer alleen ben je beperkt. Houd dus je ogen open om je aan te sluiten bij anderen. Je kunt corporaties aansporen om te investeren in dit soort dingen. Het is gevaarlijk om het niet te doen.”

Boeren moeten ook oppassen om niet te veel bij de pakken neer te zitten: “Verandering is van alle tijden in de landbouw. Het is al generaties aan de gang. Twee op de drie boerenbedrijven hebben geen opvolger, daar is weinig aan veranderd. Mijn opa was trekpaardenfokker en vlasteler. Beide beroepen zijn helemaal verdwenen. Als de bio-industrie verdwijnt, moet je als boer veranderen.”

De rol van de overheid is ook op oude sentimenten gebaseerd, vindt Korteweg. Er zijn volop subsidies voor vlees en zuivel, maar amper voor plantaardige alternatieven: “Vanuit de overheid zou het verstandig zijn om deze alternatieven wel te stimuleren. Anders doen andere landen het wel. Het gaat heel hard in bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Israël. In Nederland zit ook veel kennis, maar als je niet oppast, loop je straks achter. Dat zag je ook met de eerste gekweekte hamburger. Die is hier gemaakt, maar in de VS zijn ze er nu veel verder mee. Zonde.” Dat niet alleen: “Ook moet de overheid slimmer zijn. Kijken naar de lange termijn. Maak bijvoorbeeld een lesprogramma op scholen over de voordelen van plantaardig voedsel. Dan kan het snel gaan. Kinderen beïnvloeden hun ouders en de jeugd heeft de toekomst.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

De kaasboerderij van Freek en Nicole, een kleinschalig familiebedrijf van 200 jaar oud in het Groene Hart, maakt zich al jaren hard voor de natuur. Biologische producten. Natuurbeheer. Kleinschalig. Kruidenrijke graslanden. Boerenwinkel. Toch dreigt het bedrijf ten onder te gaan aan de stikstofplannen. Ze schreven een pamflet over het in duigen vallen van hun toekomsplannen, dat we hier herpubliceren.

Freek en Nicole van Leeuwen

Requiem voor een droom

Vooropgesteld: wij zijn niet zielig. Wij hoeven geen medelijden, medeleven of steunbetuigingen. We zijn gezond. We zijn ook vermogend. Op papier althans, met zoveel grond in eigendom. Een voedselbank is voor ons niet nodig en we wonen heerlijk vrij in de polder. We proberen dus te relativeren en niet te (veel te) klagen. Maar we hebben wel frustraties.

Boer worden

‘Wij’, dat zijn Freek en Nicole. Getrouwd, 44 en 43 jaar oud, twee kinderen. En we zijn boer. Ons bedrijf is een kleinschalige biologische kaasboerderij. In het Groene Hart.

Nadat we in 2004 allebei in Wageningen waren afgestudeerd gingen we aan het werk, zoals dat gaat. Nicole in het onderwijs, ik in de wereld van het ‘agrarisch natuurbeheer’. Een kantoorbaan. Met boeren en lokale natuurorganisaties zocht ik steeds naar de optimale combinatie van voedselproductie en zorg voor de natuur. Ik geloofde en geloof er vast in dat dat zeker mogelijk moet zijn en dat het totaal zelfs meer kan zijn dan de som der delen.

Intussen speelde de vraag: wat te doen met de boerderij van mijn ouders? De boerderij waar ik opgegroeid ben, en waar meer dan 200 jaar familiehistorie ligt. Het bedrijf was weliswaar gezond, maar volgens het Landbouw Economisch Instituut voor de toekomst eigenlijk veel te klein (ruim 40 koeien). Hoe zou je daar nu perspectief in moeten blazen voor een nieuwe generatie? Zonder sterk te groeien, want 200 koeien melken, dat zagen Nicole en ik niet zitten. Biologisch? Zeker, maar dan bleef het toch sappelen en kon het eigenlijk niet uit.

En wilden we eigenlijk wel boer worden? We zijn allebei universitair geschoold, hadden allebei een goede baan – het hoefde niet. Maar de gedachte bleef trekken, en we besloten er toch voor te gaan.

Emigratie werd een gedachte. Naar Frankrijk. Of naar Noorwegen, waar je met een klein bedrijf nog wel een goede boterham kunt verdienen. Op rondreis geweest. Met een makelaar gesproken. Maar ook grote twijfel: kunnen we dat wel?

Toen, rond 2006, maakte ik kennis met een nieuw fenomeen: particulier natuurbeheer. Het idee is daarbij dat grondeigenaren zelf natuur kunnen ontwikkelen. Ik had in Noord-Holland boeren gezien die dit gedaan hadden. Die hadden zich dus niet laten uitkopen voor natuurontwikkeling, maar deze zelf ontwikkeld. Ik had gezien dat natuurbeheer op deze manier ook een kans kon zijn.

Een droombeeld begon te ontstaan: een boerderij die samenwerkt met de natuur. Een boerderij waar de productie van topkwaliteit voedsel en de zorg voor natuur en landschap elkaar niet alleen verdragen, maar versterken. En waar mensen welkom zijn om van beide te genieten.

Eind 2006 heb ik een presentatie gehouden voor de Landinrichtingscommissie in ons gebied. Ik stelde voor om op onze grond een nieuw natuurgebied te ontwikkelen. Op dat moment was er nog maar 1 ander voorbeeld van particulier natuurbeheer in Zuid-Holland. De leden van de Landinrichtingscommissie, waaronder ook natuurorganisaties, waren aanvankelijk zeer terughoudend. Maar ruim 4 jaar later was het zo ver (ik sla nu heel veel stappen over) en werd ons nieuwe natuurgebiedje geopend door de gedeputeerde van de Provincie Zuid-Holland.

Onderdeel van de deal was dat onze buurman, die al langer weg wilde, vrijwillig ruimte maakte en zijn bedrijf aan ons verkocht. Na spannende gesprekken met de bank konden we dat net rondrekenen. Ook zijn landerijen betrokken we bij het nieuwe natuurgebied. En ik en Nicole gingen met ons pasgeboren dochtertje op zijn boerderij wonen, 700 meter van de boerderij waar ik opgegroeid ben.

De lokale kranten schreven erover. En ook de vakpers uiteraard. Pioniers, dat waren we. Een voorbeeldbedrijf. Vanuit het hele land kwamen boeren, natuurbeheerders en beleidsmakers bij ons kijken. Ik werd ook regelmatig uitgenodigd om een presentatie te geven over wat we gedaan hadden.

Ondertussen betekende dit alles wel dat onze keus gemaakt was: we gingen het bedrijf van mijn ouders overnemen. In 2008 stapte ik in de maatschap. In 2010 kwam de deal met de natuurontwikkeling en de koop van de boerderij van de buurman rond. In 2011 werden we biologisch.

En we troffen het. De markt zat mee. Nederland zat in een economische crisis, maar de animo voor biologisch, lokaal, diervriendelijk en natuurvriendelijk geproduceerd voedsel nam alleen maar toe.

Nieuwe stappen

We zaten niet stil. We volgden cursussen over kringlooplandbouw en deden mee aan projecten over natuurbeheer en lokale voedselketens. Langzaam groeiden we toe naar een nieuwe grote stap. Het werd tijd om te gaan denken aan een nieuw, toekomstbestendig stalgebouw dat paste bij onze nieuwe bedrijfsvisie. Een stal die past bij natuurbeheer. Die dus een goede kwaliteit, bodemverbeterende mest produceert. Die energieneutraal is. Die emissiearm is. Die optimaal welzijn voor de dieren biedt. Waar kalfjes bij de koe gehouden kunnen worden. En nog 100 wensen.

De Boerderij

Op 17 februari 2017 was het zo ver. Op de voormalige boerderij van de buurman werd onze nieuwe stal in gebruik genomen. Een feestelijke dag. Er was gebak en er waren veel mensen. Ook was er opnieuw veel vakpers aanwezig. Onze nieuwe stal was uitgerust met enkele innovaties die de aandacht hadden getrokken, waaronder een nieuw type emissiearme vloer en een speciaal en uniek uitmestsysteem dat de mest van de koeien verwerkte tot hoogwaardige vaste stromest.

De stal bood plek aan 60 koeien. Veel minder dan de combinatie van het bedrijf van mijn ouders (40 koeien) en het bedrijf van de vertrokken buurman (55 koeien) samen had. Maar voor ons genoeg en passend bij onze ambitie om extensief te werken en maximaal ruimte te bieden aan de natuur.

Niettemin mochten we al meteen de stal niet helemaal benutten. Er was gedoe rondom het fosfaatplafond en er werd een nieuw stelsel van fosfaatrechten ingevoerd dat keihard werd vastgepind op het aantal koeien dat je op 2 juli 2015 had. Voor ons betekende dat: 50 koeien, meer niet.

Dat was even slikken, maar we gingen door. En opnieuw zat de markt mee en ging het ons voor de wind.

En opnieuw werden we in alle vakbladen gepresenteerd als een voorbeeldbedrijf. Honderden boeren heb ik ontvangen. En ook ambtenaren, politici, waterschapsbestuurders, gedeputeerden, burgemeesters, onderzoekers, talloze studenten, de staatssecretaris en zelfs de bijna voltallige Raad van State (zonder de koning helaas). Allemaal geinteresseerd in deze landbouwpioniers met hun innovaties.

Natuurlijk was dat leuk. Tegelijk was het ook gewoon hard werken. Een zeer aanzienlijke hypotheek was inmiddels de harde realiteit, maar we zagen de toekomst zonnig in, en waren nog lang niet klaar met onze ambities.

Eind 2018 volgde de volgende grote stap: de overname. Dit was een heel spannend proces. Het was precair omdat wij natuurlijk nooit de werkelijke waarde van het bedrijf en alle bezittingen aan mijn ouders konden betalen en er dus een forse gunfactor bij kwam kijken. Maar we kregen het rond en per 1 januari 2019 waren Nicole en ik de eigenaren van de boerderij. En mijn ouders formeel met pensioen, hoewel ze nog volop (ook nu nog) bleven meehelpen. Het is ook hun levenswerk tenslotte.

Illegaal

Maar toen, eind mei 2019, kwam die inmiddels legendarische uitspraak van de Raad van State over de PAS – het ‘programma aanpak stikstof’. De Raad verklaarde deze PAS onverwijld naar de prullenbak. En dat veranderde alles voor ons, hoewel ik dat toen nog niet besefte.

De PAS was het stuk wetgeving dat had gegolden toen wij de vergunningen aanvroegen voor de bouw van onze nieuwe stal. Volgens de PAS moest je dan de gegevens van je nieuwe situatie invoeren in een rekenmodel (Aerius). Als de door dat model berekende extra uitstoot van stikstof hoger was dan een bepaalde waarde moest je vergunning aanvragen. Zat je daar onder, dan kon je volstaan met een melding.

Dat laatste gold voor ons, dus wij hebben netjes een melding gedaan. Onze extra uitstoot was vrijwel niks.

Maar doordat de PAS nu door de Raad van State werd afgekeurd, was ook onze melding plotseling niets meer waard. En waren we dus zomaar, buiten onze schuld, illegaal. Want nu vielen we terug op oudere wetgeving waarin een natuurvergunning vereist is. En die hebben we niet.

Feitelijk zijn we daardoor vogelvrij. Iedereen die dat wil kan om handhaving verzoeken bij de Provincie. Wie dat doet, en lang genoeg volhoudt, krijgt uiteindelijk gelijk, want wij zijn ontegenzeggelijk illegaal met ons bedrijf zonder natuurvergunning, en dan moet ons bedrijf dus stoppen. Daar komt nog bij dat het de mogelijke bezwaarmakers alvast gemakkelijk is gemaakt omdat, onder druk van WOB-verzoeken, onze adresgegevens als PAS-melder op de website van de overheid openbaar gepubliceerd zijn – wat behoorlijk bedreigend voelt, en ook als een aantasting van onze privacy. Terwijl we er dus niks aan konden doen, en we alles volgens de wet hebben gedaan.

Maar ook als er niemand om handhaving verzoekt, hebben we er nog last van. Veel banken financieren geen ‘PAS-melders’ meer. Gelukkig is onze trouwe Triodos vooralsnog wat soepeler, maar hoe lang nog?

In de eerste periode na de uitspraak van de Raad van State realiseerden wij ons deze gevolgen nog niet zo. De minister en alle politici spraken zich onmiddellijk uit voor legalisatie van de ‘PAS-melders’, dus aanvankelijk dachten wij: dat komt wel goed. Bovendien: waar praten we over? Onze extra uitstoot was vrijwel nul.

Maar vanaf halverwege 2021 werd dat gevoel anders. De minister heeft diverse keren geroepen dat ze de ‘PAS-melders’, zoals we nu dus heten (en we zijn met ca. 3.500) zo snel mogelijk gaat legaliseren. Maar de uitspraken van rechtbanken die alle stappen om dit te bereiken afkeuren stapelen zich inmiddels op, en het eind lijkt nog lang niet in zicht. Ik durf de stelling wel aan dat dit nog zeker 5 jaar gaat duren, en mogelijk nog veel langer.

Deze situatie duurt tot op de dag van vandaag voort. We hebben inmiddels diverse stappen gezet om tot legalisatie te komen. Maar dit verloopt zeer traag en dat heeft alles te maken met de totale impasse rond stikstof – er is simpelweg geen ruimte voor nieuwe vergunningen en dus ook niet voor ons.

Een kaartje

De jaren en de maanden verstrijken. De verkoop van onze biologische kaas bereikte in de coronatijd een piek. Zoals ik al zei: wij zijn niet zielig. De aantallen weidevogels in ons natuurgebiedje nemen elk jaar een klein beetje toe. Elk jaar zijn er meer kruiden te zien in de weilanden. Er broedt sinds 2019 elk jaar een paartje Steenuilen bij ons op de boerderij. En in 2020 werd ons bedrijf als één van 40 boerderijen in Nederland geselecteerd door Staatsbosbeheer als partnerboerderij, om samen met Staatsbosbeheer een nieuw soort pachtrelatie te gaan ontwikkelen.

Eind 2021 zijn we bovendien een nieuwe samenwerking aangegaan met een stel dat een zorgtak op onze boerderij is begonnen. Ze bieden dementerende ouderen een dagbesteding aan. Met hen onderhouden ze een groentetuin en kweken ze kruiden en zachtfruit. Daarmee gaat een oud ideaal in vervulling, namelijk om ons bedrijf ook een zekere sociale functie mee te geven.

In mei 2022 begon in de landelijke pers de spanning toe te nemen over de aanstaande plannen van de nieuwe minister van Stikstof en Natuur, Christianne van der Wal, voor het terugdringen van de stikstofuitstoot. Op vrijdag 10 juni kwam er de langverwachte ‘duidelijkheid’.

Een kaart.

Op die kaart kleuren. Nou ben ik kleurenblind. Paars en blauw, donkergroen of lichtgroen, ik kan het eigenlijk niet goed onderscheiden. Maar na inzoomen en vragen en nog eens kijken werd het duidelijk.

Onze boerderij, dat wil zeggen het erf, ligt in een gebied met een reductiedoelstelling van 47 %. Onze weilanden echter – het door onszelf ontwikkelde natuurgebied – hebben een reductiedoelstelling van 95 % meegekregen. En ja, inderdaad, ómdat het natuurgebied is.

Dit kan niet waar zijn, dat was de eerste gedachte. Als dit waar is, is het namelijk gewoon afgelopen met ons bedrijf. Een reductie van 95 % betekent gewoon: stoppen.

De tweede gedachte was: dat gaat echt niet gebeuren. Onze uitstoot is zo klein, en we werken biologisch, natuurvriendelijk, wat voor zin zou het hebben als wij moeten stoppen?

Plan B

Drie weken later hebben Nicole en ik echter besloten dat we een plan B gaan uitwerken. De minister heeft gezegd dat de kaart slechts een ‘praatstuk’ is. Maar de doelen blijven wel staan. Dat betekent concreet dat enerzijds de reductiepercentages nog helemaal niet vast staan. Anderzijds betekent het ook dit: als bij ons de reductiepercentages zouden zakken, zullen ze ergens anders moeten stijgen. En daar woont ook iemand die op het kaartje gekeken heeft. Daar komt dus een ‘beschaafde oorlog’ van, verwacht ik, waar wij liever niet op wachten.

Verder is er in de Tweede Kamer een motie aangenomen die zegt dat biologische bedrijven en ‘voorlopers’ zoveel mogelijk ontzien moeten worden. Maar dat was met de fosfaatrechten ook zo – meerdere keren zelfs. En dat heeft toen geen fluit geholpen. Een motie zegt niets. Er staat niet in hoe iets moet gebeuren – het is geen plan. Het is vooral een middel van politieke partijen om te laten zien waar ze voor staan.

Een plan B. Want zelfs als het ‘gebiedsproces’ mocht opleveren dat wij wel mogen blijven, hoe mogen we dan blijven? Mogen we dan nog wel mest uitrijden? Moeten we eerst vergunning aanvragen om de koeien nog buiten te mogen doen? Dat is namelijk serieus aan de orde. Mogen we dan 50 koeien houden en nooit meer? Heeft een generatie na ons nog wel ontwikkelingsmogelijkheden?

Bovendien heeft minister Staghouwer gezegd dat hij miljoenen beschikbaar heeft om boeren massaal te helpen ‘omschakelen’ naar een extensievere, natuurvriendelijkere bedrijfsvoering. Een omschakeling die wij in 15 jaar, zegmaar, op eigen kracht al hebben doorlopen. Ik begrijp dat allemaal wel, maar de vraag naar producten uit deze niche zal niet navenant groeien, en dus is de kans groot dat onze niche in feite verdwijnt. En daarmee ons verdienmodel.

Samenvattend: onze boerderij is een kleinschalig familiebedrijf, 200 jaar oud en nu inmiddels bewoond door de 6e en 7e generatie. In 2010 hebben we het bedrijf van de buurman gekocht en daarmee een kleine 40 koeien weggesaneerd. Plus jongvee. Op eigen kosten. We hebben een natuurgebied aangelegd van 32 hectare. Op onze eigen grond. We zijn omgeschakeld naar biologische landbouw. We leveren positieve natuurresultaten. We produceren hoogwaardige kwaliteitsproducten die vrijwel allemaal lokaal worden afgezet.

Tegelijk zijn we nu door overheidsfalen feitelijk illegaal en vogelvrij, en komen de stikstofplannen er op neer dat wij hier te veel zijn en dat ons verdienmodel verdwijnt. Als de plannen uitgevoerd worden zoals het nu op papier staat, moeten wij sluiten.

Plan B dus. Hoe en wat precies, daarvan hebben we nog geen idee. Maar wij willen handelen voordat het te laat is. Wij zijn namelijk niet zielig.

Intussen melkt Nicole nog steeds tweemaal daags de koeien. De kalfjes blijven inmiddels enkele weken bij de eigen moeder. Ik maak nog steeds 4 of 5 keer in de week kaas. Ook nemen wij nog deel aan diverse projecten over bijvoorbeeld biodiversiteit op de boerderij, duurzaam bodembeheer, en emissiebeperking. Maar daar twijfelen we steeds meer over. Wat heeft het eigenlijk nog voor zin?

Vier dagen in de week is ons winkeltje open. Met de klanten praat ik over stikstof, boerenprotesten (waar wij overigens nog nooit aan meegedaan hebben) en natuurbescherming.

Tot mijn verbazing blijkt vrijwel iedereen het logisch en vanzelfsprekend te vinden dat wij met ons bedrijf gewoon door zullen kunnen gaan. Ik leg uit dat dat allerminst zeker is. Ik grap niettemin dat kaas hamsteren voorlopig nog niet nodig is. Dit hele verhaal gaat nog jaren duren. Toch begrijpen de meesten die ik spreek het niet. Jullie bedrijf: biologisch, extensief, kringloop, natuurvriendelijk, sociaal, diervriendelijk. Hoezo zou dat weg moeten. Zo wilden we het toch?

Tja, leg dat maar eens uit…

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Sinds een paar jaar lijkt de nostalgie naar het ‘oude Nederland’ op social media en in de politiek te groeien, ook op het platteland. Nu de Milieufederatie Zuid-Holland op 19 april 50 jaar bestaat roept het de vraag op hoe het boerenbedrijf de laatste halve eeuw eigenlijk is veranderd.

Kees Vermeer

De milieufederatie ontstond begin jaren zeventig. Toevallig of niet in de tijd dat boerenbedrijven grote veranderingen doormaakten. Die werden vooral veroorzaakt door een moderniseringsgolf op het platteland. Daarbij was de zogenaamde ruilverkaveling leidend, een grondruil om te zorgen dat boerenbedrijven efficiënter konden werken. Het resultaat was inderdaad een efficiëntere boer, maar het zorgde ook voor grote beroering. In Nederland uitte het boerenprotest zich vooral in het Twentse Tubbergen. Daar stonden de boeren op tegen de ruilverkavelingswet in maart 1971. Later die maand betoogden honderdduizenden boeren uit zes landen in Brussel tegen de hervormingsplannen van de Europese landbouw. Landbouwcommissaris Sicco Mansholt wilde daarmee een eind maken aan de enorme productieoverschotten. Tegelijk wilde hij meer mechanisatie, modernere boerenbedrijven en grotere stallen. En er waren volgens hem veel te veel boeren: van de tien miljoen boeren in de toenmalige EEG moest de helft verdwijnen. Ondanks de protesten werden zijn plannen werkelijkheid. Veel bedrijven stopten of fuseerden.

Kleine bedrijven stopten
Ook Zuid-Holland ontkwam niet aan de modernisering en de ruilverkaveling. Zo herinnert de 84-jarige Jan Zevenbergen uit Numansdorp zich de grote verandering in zijn werk nog goed. Hij was destijds fruitteler, met name van appels en peren. “Kleine bedrijven zoals gezinsbedrijven waren niet langer levensvatbaar. Daarom stopten die ermee. Bedrijven die konden en wilden doorgaan werden groter door de ruilverkaveling. Feitelijk is in de jaren ’70 de basis gelegd voor de precisielandbouw. In de akkerbouw, veehouderij, tuinbouw: overal werd gemechaniseerd.”

Jan Zevenbergen, ruim dertig jaar geleden

Het bedrijf van Zevenbergen was niet groter dan wat minimaal nodig was om een boterham te kunnen verdienen. Dat gold destijds voor vrijwel alle bedrijven. Het melken van koeien gebeurde nog handmatig, en de limiet voor het aantal koeien was wat de boer plus boerenknecht en eventueel ‘boerenmeid’ konden melken. “Boeren hadden ongeveer veertig koeien. Dat is nu veel te weinig om van te bestaan. Efficiëntie en mechanisatie hebben geleid tot veel minder agrarische bedrijven. Ik denk dat het aantal vanaf toen met driekwart is gedaald.”

Een bijkomende factor was dat veel arbeidskrachten uit de agrarische wereld vertrokken naar de havens of industrie. Aanvankelijk werd personeel vanuit bijvoorbeeld Brabant aangetrokken, maar daar voltrokken zich dezelfde veranderingen. Dus mechanisatie was onontkoombaar. “Vroeger gingen we met een ladder de bomen in, maar dat is veel te arbeidsintensief. Het ging steeds meer om efficiëntie en maximale opbrengst. Wij waren tevreden met veertig ton peren of appelen per hectare. Nu is dat ongeveer het dubbele.”

Piet Duijndam

Varkens tussen de koeien
Ook het melkveebedrijf van Piet Duijndam in Delft telde aanvankelijk zo’n 45 koeien. Het bedrijf lag halverwege Delft en Rotterdam, pal naast de snelweg A13. Na het overlijden van zijn vader zette Duijndam als 17-jarige jongen het bedrijf voort. Eerst met zijn moeder en later met zijn broer. Er was dertig hectare land en de broers hadden uiteindelijk zo’n 65 koeien. “En ook een aantal varkens. Dat was toen heel gebruikelijk op een boerderij.”

Nadat in de jaren zeventig de ligbox-stal opkwam, bouwde Duijndam er in 1983 een op zijn erf. De stal maakte het werk efficiënter, terwijl de koeien vrij konden rondlopen en eten wanneer ze dat willen. Een jaar later werd er tot zijn schrik de zogenaamde ‘superheffing’ ingevoerd. Die had te maken met de melkquota die destijds zijn ingevoerd omdat in de Europese Unie veel meer melk werd geproduceerd dan geconsumeerd. Daardoor ontstonden de zogeheten melkplas en boterberg. De superheffing was een heffing over de melk die boven het quotum werd geproduceerd. Gelukkig liep het voor Duijndam met een sisser af: “We zagen daar flink tegenop maar het heeft uiteindelijk goed uitgepakt. We kregen een betere melkprijs en die bleef ook constant vanwege de superheffing. Maar later kwam er een fosfaatheffing en nu is er de stikstofproblematiek, dus het werk is er niet makkelijker op geworden.”

Ook veranderde het transport de melk flink. De melkbussen maakten zo’n vijftig jaar geleden langzaam plaats voor koeltank en melktankwagens. De zeer beperkte houdbaarheid van melk was altijd een zwak punt. De niet-gekoelde melk moest nog dezelfde dag op de fabriek zijn. In streken ver van steden werd melk daarom vrijwel altijd tot kaas verwerkt op de boerderij. In de jaren ’60 kwam het machinaal melken op en daarna de melkkoeltank. Rauwe melk kon daardoor ineens over langere afstanden worden vervoerd, waardoor boeren flexibeler werden en er minder melk verloren ging. 

Als grootste verschil met een halve eeuw geleden noemt Duijndam vooral de grootte van boerenbedrijven. Hijzelf kon met zijn broer goed draaien met 65 koeien. “Nu heb je 80 tot 90 koeien per man nodig. Veel gaat automatisch en boeren moeten hoge kosten maken. Ook uitbreiden kost heel veel geld. Voor iedere koe die je meer wilt melken, moet je duizenden euro’s fosfaatrechten betalen. Dat kan financiële zorgen geven. In mijn tijd was het geen probleem om er bijvoorbeeld tien koeien bij te nemen. Maar wij waren niet zo bezig met groei van het bedrijf. We konden er goed van leven en dat was wel prima zo.”

De melkkoeien van Duijndam op een oude foto

Nauwelijks directe verkoop
Verkoop aan lokale bedrijven of particulieren gebeurde nog nauwelijks, vertelt Duijndam. Hij verkocht soms wel wat melk aan mensen van bijvoorbeeld Turkse komaf. “En voor biest hadden we een aantal Surinaamse klanten. Veel Surinamers hadden een boerenafkomst en zij hielden erg van biest. Dus als een koe had gekalfd, hadden we altijd wel een paar mensen die we konden bellen. Maar winkeltjes bij boerderijen waren er nog niet.” Melk ging vrijwel direct naar een coöperatieve zuivelfabriek, zoals Graafstroom in Bleskensgraaf (later Melk-Unie Holland en tegenwoordig Campina). Directe verkoop zou een andere bedrijfsvoering vragen, en dat was voor boeren niet haalbaar. Bovendien moest melk worden gepasteuriseerd, dus het mócht zelfs niet direct naar de consument.

Fruitteler Jan Zevenbergen herkent dat beeld. Hij verkocht zijn producten via een coöperatieve Groente- en Fruitveiling. Rechtstreekse verkoop aan consumenten gebeurde volgens hem nauwelijks. “Een enkeling deed dat, maar dat vroeg aanpassingen voor koeling en opslag.” 

Boerderijkaas werd eveneens niet direct aan consumenten of de detailhandel geleverd. Kaasboeren hebben in het verleden wel gestreden voor een betere positie ten opzichte van handelaren. Al sinds 1915 bestaat de Coöperatieve Producenten Handelsvereniging ‘de Producent’ in Gouda, met vanaf de jaren ’60 boerenkaas als belangrijkste sector. In 1975 was de introductie van plastic kaascoating en een koelinstallatie, waardoor de kaaskwaliteit aanzienlijk verbeterde. De Producent bestaat nog steeds en heeft sinds enkele jaren een duurzaam pakhuis in Moordrecht.

Kwaliteit en natuur
Alle veranderingen mochten niet ten koste gaan van de kwaliteit. Dat gold voor zowel producten, van melk en fruit tot aardappelen en suikerbieten, als voor bijvoorbeeld de bewerking van de bodem. Producenten werden volgens fruitteler Zevenbergen afgerekend op kwaliteit. “Dat stimuleerde hen om het góed te doen. Via ruilverkaveling probeerden velen om percelen te krijgen die pasten bij hun bedrijf.” 

Er waren in die tijd al veel regels vanuit de overheid voor agrarische bedrijven. Bijvoorbeeld over gewasbescherming. Maar sommigen namen de regels niet zo nauw, vertelt hij. “Soms werd iets meer gespoten om insecten weg te krijgen uit de bomen of de kassen. En kunstmest kwam wel eens in het oppervlaktewater, maar niemand zei daar iets van. De waterkwaliteit in de poldersloten was toen veel minder dan nu.” Als reactie daarop, en op andere milieuproblemen, ontstonden toen de eerste milieugroepen.

Maar veel boeren zagen dat ook, zegt Zevenbergen: “Er kwam wel meer bewustzijn over het milieu en werkomstandigheden, met name bij de jongere boeren en telers. Je moet zorgen voor producten die veilig genoeg zijn om zelf aan je kinderen te kunnen geven.” 

Ook voor Duijndam is het eigenlijk alleen maar logisch om bezig te zijn met duurzaamheid en het milieu. Dat was voor hem niet meer dan vanzelfsprekend: “Je werkte met de natuur mee. Er kwam op een gegeven moment subsidie voor bijvoorbeeld het knotten van bomen, maar dat deden wij al vanuit onszelf. We letten ook op weidevogels en biodiversiteit. We hadden toen overigens nog geen last van ganzen in de weilanden. Die zijn nu een plaag, waar te weinig aan wordt gedaan. Al die ganzen zijn voor de weidevogels niet gunstig.”

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Nieuwe regels die het vertrouwen in biologische producten moeten versterken, leiden tot meer plastic verpakkingen in de supermarkt. Winkels moesten zich per 1 maart laten certificeren om nog onverpakte biologische groenten en fruit te mogen verkopen, maar de grote supermarktketens weigeren dat en overtreden daarmee momenteel bewust de regels. Op ééntje na.

Wouter van Wijk

De ketens vinden die regels te omslachtig en hebben tot nu toe geweigerd zich te certificeren, terwijl het al meer dan een jaar duidelijk is wat er moet gebeuren. Het gevolg is dat veel biologische producten die eerst onverpakt werden verkocht, binnenkort weer verpakt in de winkel liggen. Veelal in plastic.

In plastic verpakte biologische komkommers bij Albert Heijn

De supermarktketens wijzen direct naar de nieuwe normen. “Het controleren en certificeren van ieder verkooppunt zorgt voor onnodig hoge lasten”, zegt het CBL, de overkoepelende organisatie van supermarktketens. Daarbij wijst de organisatie op de nogal rigide uitvoering van de regels. Een bandje om een courgette, een stickertje op een tros bananen, of een laserprint op een pompoen of andere zogenoemde ‘natural branding’, gelden niet als een verpakking en mogen dus niet door niet gecertificeerde winkels worden gebruikt. 

CBL: “Dat is een enorme tegenvaller. Natural branding kan namelijk goed ingezet worden om een biologisch product te onderscheiden van een conventioneel product. Door deze innovatie niet als mogelijkheid mee te nemen, wordt voorbijgegaan aan het doel om een betrouwbare keten te borgen. De enige optie die dan overblijft, wanneer gekozen wordt om niet te certificeren, is om biologische producten te verpakken. Dit staat haaks op de doelstellingen binnen onder andere het Plastic Pact en de Europese Green Deal.”

Verschuilen achter regels

Dat nieuwe regels voor bio-producten leiden tot meer plastic-gebruik is op z’n minst opmerkelijk te noemen. De winkeliers wijzen daarom op de regels, maar dat is te gemakkelijk, zegt Roosmarijn Saat, voorzitter van de landelijke vereniging voor bio-winkels. “De certificering is begrijpelijk. Als boeren, groothandels en tussenhandelaren allemaal gecertificeerd zijn, is het vreemd om de cirkel niet rond te maken en de winkels buiten schot te laten.” Saat: “Nu verschuilen de grote retailers zich achter de wetgeving, maar dat is de omgekeerde wereld. Het is de winkelier die plastic gaat gebruiken. Ze verduurzamen gewoon niet.” Wel is ze het eens met de kritiek dat de regels erg omslachtig zijn. Saat, ook eigenaar van de Rotterdamse bio-supermarkt Gimsel, ging het proces door: “Het is voor een zelfstandige winkelier een flinke inspanning.”

Dat kan Celine Brugman van bio-winkel Gouda beamen: “Skal is buitengewoon theoretisch. Dit is de regel en zo gaan we het doen. Maar hoe je die regel in de praktijk moet vormgeven is een heel andere zaak. Heel lastig, of onmogelijk soms zelfs. En onnodig. Zo moeten we certificaten van leveranciers uploaden naar Skal, die Skal zelf al lang heeft. Waarom?” Daarbij komen nog de kosten, zegt Brugman: “Het eerste jaar was ik alleen al aan Skal 1.000 euro kwijt.” Over alle uren die Brugman en haar personeel in de certificering staken, denkt ze liever niet na. 

Brandbrief

Ook politiek rommelt het. Door de problemen stuurde de biologische sector vorig jaar vlak voor de zomer een brandbrief naar Skal en het ministerie. Tweede Kamerleden maakten zich zorgen en dienden moties en vragen in. In november vorig jaar kwam voormalig minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, met antwoorden waaruit bleek dat de gesprekken vast zaten. Ze riep eind vorig jaar de supermarkten en Skal op om samen een oplossing te vinden. Dat is tot nu toe nog steeds niet gelukt.

De biologische pompoenen liggen bij de AH nog zonder verpakking in de winkel

Ondertussen liggen bij de Albert Heijn de bio-pompoenen gewoon nog los in het vak, zonder verpakking. Biologische courgettes hebben een klein bandje en de bananen een sticker. Tegen de regels dus. De grootgrutter wil inhoudelijk niet reageren op onze vragen, net als Jumbo. Skal zegt vanaf 1 maart toezicht te gaan houden, maar pas boetes uit te delen vanaf 1 juni.

Lidl laat zien dat de klachten van de supermarktbranche weinig hout snijden. Een woordvoerder meldt: “Al onze 438 filialen zijn gecertificeerd en voldoen aan de geldende wetgeving om onverpakte biologische producten te mogen verkopen.” Voorlopig als enige grote niet puur-biologische supermarktketen.

Aanscherping

De Europese Unie scherpte de regels aan om fraude met biologische producten tegen te gaan. Biologisch voedsel is veel duurder, terwijl het zonder laboratorium nauwelijks van niet-biologisch te onderscheiden is. Een appeltje is snel verwisseld. Daarom zijn er strenge controles in de keten van de boer tot de winkel. Alleen werden de winkels tot nu toe zelf nog niet op dezelfde manier gecontroleerd.

De regels gelden eigenlijk al sinds 1 januari 2021, omdat toen nieuwe regels van de Europese Unie ingingen, maar controleorganisatie Skal nam 2021 als tussenjaar om zo de winkels te kunnen certificeren. Terwijl dat tussenjaar over is, zijn de supermarkten, op Lidl na, nog steeds niet gecertificeerd. Skal heeft inmiddels alleen certificaten uitgereikt aan Lidl en kleinere (bio)winkels en de bio-ketens Odin en Ekoplaza.

Voedseldeskundige en oud-voorzitter van Skal, Suzanne van der Pijll, zette vorig jaar al haar vraagtekens bij de nieuwe regels. “We willen én meer biologisch voedsel, én minder verpakkingen. Dat is lastig met deze regels.” Ze kijkt ook naar de rol van Skal en het ministerie van Landbouw: “De Europese regelgeving gaat om de hoofdlijnen. Skal interpreteert het vrij strak. Misschien dat het in bijvoorbeeld Frankrijk minder strak geregeld is.” Ze snapt de regels van de EU wel: “Een consument moet er natuurlijk wel zeker van zijn dat een biologisch product ook echt biologisch is. Aan de andere kant denk ik dat er in grote supermarkten nauwelijks gefraudeerd wordt. Er zal heus een keer een foutje gemaakt worden, daar niet van.” Ze denkt dat supermarkten te veel te verliezen hebben om te sjoemelen.

[Update 23 april: Artikel bijgewerkt met antwoord van Lidl “Al onze 438 filialen zijn gecertificeerd en voldoen aan de geldende wetgeving om onverpakte biologische producten te mogen verkopen.”]

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!

Kees Vermeer

Terwijl hij voor De Kortste weg schreef, vroeg journalist Kees Vermeer zich steeds vaker af waarom de overheid het boeren zo lastig maakt om te veranderen. Het maakt hem boos.

Kees Vermeer

Zo’n anderhalf jaar schrijf ik nu als freelance journalist voor De Kortste Weg. Met een achtergrond als medisch bioloog schrijf ik voornamelijk over de medische zorg en het medisch-wetenschappelijk onderzoek. Een heel ander werkveld dus dan waar de Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland zich mee bezighoudt, maar juist daarom vond ik het boeiend om voor De Kortste Weg te gaan schrijven.

En wat een prachtige onderwerpen ben ik al tegengekomen! Ik spreek bevlogen boeren en burgers die zich met hart en ziel inzetten voor een beter milieu, meer biodiversiteit, welzijn van dieren en planten, gezondere grond, minder troep in ons eten, aandacht voor ecosystemen, de gezondheid van ons allemaal en een betere toekomst voor de wereld. Zij durven buiten de gebaande paden te denken en laten zich niet ontmoedigen als het even tegenzit. Ik hoor over geweldige initiatieven en innovaties die soms starten bij een kleine groep en uitgroeien tot een mooie beweging met veel gedreven mensen. Dat vergroot het bewustzijn van velen dat we niet langer kunnen doorgaan op de oude weg, met veel te veel nadruk op geld verdienen, ‘groei’ en doorgeslagen efficiëntie.

Boos
Tegelijk word ik soms een beetje boos. Sommige initiatieven en ontwikkelingen zijn niet van de laatste jaren maar zijn al veel langer aan de gang. Waarom horen we daar zo weinig over in de gangbare media? En keer op keer hoor ik in interviews dat bijvoorbeeld boeren wel willen veranderen, maar dat de wet- en regelgeving dat vaak in de weg staat. Waarom maakt de overheid het hen zo moeilijk? Waarom worden de mooie ideeën en projecten zo weinig omarmd en gestimuleerd? 

Boeren staan in de productieketen helemaal vooraan en aan hen hebben we ons dagelijks eten te danken. Maar in de financiële keten staan ze vreemd genoeg vaak helemaal achteraan. Ze mogen aansluiten achter grote bedrijven en hopen dat er voor hen nog iets overblijft, terwijl supermarktketens enorme winsten maken. Boeren moeten al jarenlang de ene na de andere investering doen om de wetgeving te volgen, en grote afwegingen maken om het hoofd boven water te houden. En tegelijk genoegen nemen met wat in de grote pot met geld voor hen overblijft. Hoe kan dat?

Milieumaatregelen
Boos word ik ook als ik weer eens iets lees over maatregelen van de overheid tegen grote milieuproblemen van deze tijd. Regelmatig wordt als eerste naar boeren gewezen: die moeten worden uitgekocht, hun vergunning moet worden ingetrokken, of ze moeten met hun bedrijf maar verhuizen naar de Flevopolder. Terwijl juist boeren vele ideeën hebben en initiatieven ontplooien om de uitstoot van verkeerde stoffen tegen te gaan, de lokale natuur te beschermen en de biodiversiteit te stimuleren. Met oog voor mens, dier en milieu. 

Lokale boeren lijken altijd de klos, terwijl grote en vervuilende multinationals worden ontzien en gedoogd. Dat zorgt, terecht lijkt me, voor verontwaardiging bij boeren en ook voor onzekerheid over hun toekomst. Ook in Zeewolde is een multinational uit de VS (alhoewel de komst steeds onzekerder wordt) belangrijker dan de lokale boerenbedrijven en het gebruik van vruchtbare landbouwgrond. 

“Lokale boeren lijken altijd de klos, terwijl grote en vervuilende multinationals worden ontzien en gedoogd”

Veranderingen kunnen komen van ‘bovenaf’ vanuit de overheid, of van ‘onderaf’ vanuit mensen zelf. Het mooist zou zijn als dat hand in hand gaat, maar eerlijk gezegd verwacht ik weinig van bovenaf. Het ontbreekt aan visie, durf en daadkracht. Gelukkig groeit onder de bevolking wel het bewustzijn dat het zo niet langer kan. Velen komen in actie, met wél visie, durf en daadkracht. We gaan eropuit om bij boeren en telers zelf ons eten te kopen, voor een eerlijke prijs. We willen geen groente meer die in plastic is verpakt. We protesteren tegen megastallen. We willen dat dieren het goed hebben. We eten bewuster, en vaker biologisch en vegetarisch.

‘Achter de schermen’ gebeurt er veel om de broodnodige verandering te bereiken. Kleine en grote plannen, alles helpt daarbij. Veel mensen maken bewuste keuzes om te komen tot een mooiere en gezondere wereld. Iedereen kan zo een steentje bijdragen. Dat geeft mij een sprankje hoop dat de toekomst voor mijn kinderen misschien toch niet zo somber is als het nu lijkt. 

Ook enthousiast over de korte keten? Bekijk dan hier bij welke aanbieders je in jouw regio terecht kunt en bestel direct een proefpakket om de smaak van de korte keten zelf te ervaren!